2005/12/15 (Sint Petersburg) Hermans en de filosofie
Jos de Mul. W.F. Hermans en de filosofie. Hermans symposium. Sint Petersburg, 15 december, 2005.
Hoe staat het eigenlijk met de sneuvelbereidheid van de hedendaagse kunstenaar?
In dit boek worden 'het einde van de kunst' en 'de dood van God' - twee thema's die de filosofie van de afgelopen eeuw voortdurend hebben bespookt - in hun onderlinge samenhang doordacht. Deze vraag heeft met de komst van de islam in het seculiere Europa een nieuwe actualiteit gekregen.
De Mul analyseert daartoe op diepgaande wijze de teksten die Hegel, Nietzsche, Freud en Heidegger aan deze beide thema's hebben gewijd en verheldert zijn betoog in een reeks verrassende interpretaties van kunstwerken van uiteenlopende signatuur. Zo komen onder meer de Metamorfosen van Ovidius, gedichten van Kouwenaar, schilderijen, foto's, sculpturen en video-installaties van Man Ray, Newman, Scholte en Viola, muzikale composities van Carter en een film van Godard ter sprake.
De Mul betoogt dat Hegels bespiegelingen over het einde van de kunst niet zozeer een nostalgische terugblik op de grootsheid van de klassieke kunst behelzen, maar vooruitwijzen naar de vele gestalten van de moderne kunst, zoals die van de niet-meer-schone, de niet-meer-figuratieve, de niet-meer-expressieve en de niet-meer-menselijke kunst. Aanknopend bij Nietzsches these dat het nog eeuwen zal duren voordat de mens zich de betekenis van de dood van God zal realiseren, argumenteert De Mul dat de kunst in de twintigste eeuw bij uitstek het medium is geweest waarin de schaduwen en echo's van de gedode God levend zijn gebleven. Het werk van bovengenoemde kunstenaars wordt uitgelegd als een reeks pogingen om voorbij het 'einde van de kunst' nieuwe, immanente vormen van transcendentie en spiritualiteit te bewerkstelligen.
Na een introductie van het programma van het transhumanisme, die zich toespitst op het werk van roboticus Hans Moravec, zal ik vanuit een evolutionistisch-technologisch perspectief betogen dat het door de transhumanisten gepropagandeerde toekomstscenario niet zonder plausibiliteit isVervolgens zal ik enkele van de radicale normatieve vragen die het transhumanistische programma aan het humanisme voorlegt, aan de orde stellen.
Daß Materie denken könne, bleibt im mechanischen Weltbild ein leeres Postulat. Carl Friedrich von Weizsäcker
In the beginning there was information. The word came later. Fred I. Dretske
In zijn in 1950 gepubliceerde boek De mechanisering van het wereldbeeld beschrijft de wetenschapshistoricus Dijksterhuis hoe de introductie van het experiment en de mathematische beschrijving van de anorganische natuur de natuurwetenschappen in de zestiende en zeventiende eeuw een geheel nieuw aanzien gaf. De gevolgen van deze wetenschappelijke revolutie bleven niet beperkt tot de natuurwetenschappen. Ook een belangrijk deel van de mens- en cultuurwetenschappen werd onder invloed van de natuurwetenschappelijke methode op een nieuwe leest geschoeid. Bovendien hebben de natuurwetenschappen en de daarmee nauw verbonden machinetechniek een cruciale bijdrage geleverd aan de industrialisering van de westerse samenleving. De titel van Dijksterhuis’ boek brengt op pregnante wijze de overtuiging van de auteur tot uitdrukking dat de introductie van de nieuwe natuurwetenschappelijke methode uiteindelijk zelfs heeft geleid tot een transformatie van onze voorstelling omtrent de werkelijkheid van mens en wereld. Om die reden, zo merkt Dijksterhuis in de inleiding van zijn studie op, “is de mechanisering der physica veel meer geworden dan een interne methodische aangelegenheid der natuurwetenschap; het is een zaak die de cultuurgeschiedenis als geheel raakt en die daardoor ook belangstelling verdient buiten den kring der natuuronderzoekers”. [1]
Met de introductie van de elektronische computer, vijftig jaar geleden[2], is een ontwikkeling in gang gezet die in veel opzichten herinnert aan de transformatie die Dijksterhuis beschrijft. Ook in het geval van de informatietechnologie hebben wij van doen met een ontwikkeling die zijn oorsprong vindt in de wereld van de exacte wetenschappen en de techniek, die vergaande consequenties heeft voor de overige wetenschappen en voor de samenleving en cultuur als geheel, en die uiteindelijk ook ons wereldbeeld op een fundamentele wijze raakt. In mijn rede wil ik vanuit een filosofisch perspectief proberen enig licht te werpen op deze ontwikkeling, die we met een allusie op Dijksterhuis’ studie zouden kunnen aanduiden als de informatisering van het wereldbeeld.[3]