Jos de Mul & Julien Kloeg. De mens als open vraag. Het Europese oorlogsdilemma. De Groene Amsterdammer. Nr. 25, 23 juni 2022, 46-51.
De brute invasie van Oekraïne door Rusland, zo valt alom te vernemen in de media, heeft Europa doen opschrikken uit een aangenaam-vredige, maar nogal naïeve illusie die ruim vijfenzeventig jaar heeft geduurd. Hoewel daarbij de bloedige burgeroorlog die enkele decennia geleden de Balkan verscheurde lijkt te worden vergeten, is de verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog wel te begrijpen. Het is immers – net als de invasie van Polen door Nazi-Duitsland in 1939 – opnieuw een grootmacht die een kleiner land aanvalt en daarbij, door vernietiging van steden en medische voorzieningen en het doden, verkrachten en deporteren van burgers, rücksichtslos internationaal oorlogsrecht en mensenrechten schendt. En ook nu is er de angst dat het niet bij de invasie van één land zal blijven. De ironie wil dat de invasie ditmaal niet geschiedt uit naam van het nazisme, maar volgens de agressor als doel heeft het nazisme in Oekraïne te vernietigen. De overeenkomsten tussen het nazistische ideologie en die van Poetin zijn evenwel opvallend. Bijzonder instructief is Poetins, op het op het fascistische gedachtengoed van Lev Goemiljov en Alexander Doegin gebaseerde essay ‘Over de historische eenheid van Russen en Oekraïners’, dat 12 juli 2021 op de website van het Kremlin verscheen. Hierin verdedigt Poetin de Roesski Mir, de hereniging van de Groot-, Klein- en Wit-Russische ‘broedervolken’ op historische gronden. Ze vormen samen een ‘superetnos’, dat de incarnatie vormt van de steppevolken die in de loop van de eeuwen Eurazië hebben bevolkt en daar een superieure cultuur hebben gevestigd. De broedervolken zijn verbonden door een gemeenschappelijke oertaal, bloedbanden en de orthodox-christelijke religie. Deze cultuur wordt nu evenwel bedreigd door de legalistische westerse cultuur, die sinds enkele decennia Oekraïne vergiftigt met decadente liberale ideeën zoals ‘zogenaamde gendervrijheden’.
De voormalige Oekraïense president Petro Porosjenko vergeleek Poetins essay met Hitlers Sudetenland-speech die in 1938 vooraf ging aan de onderwerping van Tsjecho-Slowakije door Nazi-Duitsland. En er is nog een overeenkomst. Hoewel Rusland het woord ‘oorlog’ krampachtig vermijdt, plaatste de invasie van Oekraïne Europa voor de onontkoombare keus zich wel of niet in een (proxi)oorlog met de agressor te storten. Hoewel de publieke discussie wordt beheerst door de angst dat Europa daarmee een Derde Wereldoorlog riskeert, roept de Russische invasie ook de meer principiële vraag op of en in welke mate een liberaal-democratische rechtsstaat gerechtigd is militaire middelen in te zetten om de vernietiging van de eigen of een bevriende democratische rechtsstaat te voorkomen.
***
Bij de bezinning op die vraag is het werk van Carl Schmitt, de even baanbekende als beruchte kroonjurist van het Derde Rijk, opnieuw actueel. In zijn boek Politische Theologie (1922) stelt Schmitt de fundamentele vraag aan wie het soevereine recht toekomt een politieke orde te vestigen, en in Der Begriff des Politischen (1927) definieert hij politiek als het maken van het onderscheid tussen vriend en vijand en de bereidheid daaruit de uiterste consequentie te trekken: ten oorlog te trekken tegen de vijand en hem te doden.
Volgens Schmitt is de daarvoor vereiste sneuvelbereidheid in liberale democratieën ver te zoeken, omdat ‘echte politiek’ daarin is uitgebannen. Spottend stelt hij dat als Christus en Barabbas in een liberale democratie voor Pilatus zouden worden gebracht, de bijeenkomst zou worden opgeschort en een adviescommissie zou worden ingesteld. Strijd is door toedoen van het decadente liberalisme getransformeerd tot economische concurrentie en formeel ethische discussies.
Terwijl Schmitt vanwege zijn opportunistische lidmaatschap van de NSDAP en diensten aan het Derde Rijk – die overigens van korte duur waren omdat hij in 1936 alweer uit de partij werd gezet– na de oorlog grotendeels uit het publieke leven verdween, raakte zijn werk in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw opnieuw in de belangstelling, niet alleen op de (uiterste) rechterflank van het politieke spectrum, maar opvallend genoeg ook bij linkse filosofen als Ernesto Laclau, Chantal Mouffe en Slavoj Žižek. Net als Schmitt zijn zij geen fans van de liberale democratie, omdat deze – zeker na de ineenstorting van het communistische alternatief en de triomf van het neoliberalisme – politiek onschadelijk maakte en daarmee een democratisch tekort veroorzaakte. In Nederland werd dit vooral zichtbaar bij de Paarse kabinetten onder leiding van de van zijn ‘ideologische veren’ bevrijde Wim Kok. Er valt niets meer te kiezen omdat alle traditionele middenpartijen de neoliberale economische politiek steunden. Dat leidde in heel Europa tot wantrouwen in politiek en opkomst van populisten als Silvio Berlusconi, Viktor Orbán, Marine Le Pen en, in Nederland, Pim Fortuyn, Geert Wilders en Thierry Baudet. De linkse neoschmitteanen zagen dit als een hoopvolle ontwikkeling. Als links niet bij machte is het democratisch tekort op te heffen door het neoliberale systeem omver te werpen, dan moeten rechtse populisten het maar doen. Of zoals Žižek het formuleerde: ‘Somebody has to do the dirty job’. Hoewel Mouffe blijkens haar boek Pour un populisme de gauche (2018) de hoop niet heeft opgegeven dat een linkse populist het voortouw zal nemen.
***
Om de lastige dilemma’s waarvoor de oorlog in Oekraïne on stelt beter te doorgronden, is het zinvol stil te staan bij de confrontatie van Carl Schmitt en de liberale Duitse bioloog, filosoof en socioloog Helmuth Plessner ten tijde van de Weimarrepubliek. Plessner biedt namelijk een vruchtbaar alternatief voor de wijze waarop Schmitt door Poetin en de zijnen én door Laclau, Mouffe en Žižek wordt gemobiliseerd.
Enkele decennia na de revival van Schmitt staat ook Plessner (1892-1985) opnieuw in de belangstelling. Plessner, die vanaf 1919 aan de Keulse universiteit filosofie doceerde, behoorde in 1933 vanwege zijn joodse achtergrond tot de eerste lichting academici die na de machtsovername door nazi’s werd ontslagen. Via Istanbul belandde hij in Groningen, waar hij tot de WO II filosofie en sociologie doceerde en een aantal leerlingen had, die later een belangrijke rol zouden spelen in het publieke domein, zoals Lolle Nauta, de latere pvda-ideoloog, en de jurist Jan Glastra van Loon, medeoprichter van d66, bij wiens ouders Plessner tijdens de oorlog onderdook (zie de Plessner-biografie van Carola Dietze Ein Nachgeholtes Leben uit 2006, die in 2014 in Nederlandse vertaling verscheen). Plessner was tijdens zijn meest productieve jaren afgesloten van de Duitse academische wereld, en speelde na de oorlog een belangrijke rol bij de denazificatie van de Duitse academische wereld, wat ten koste ging van zijn eigen carrière. Als gevolg daarvan bleef zijn oeuvre relatief onbekend. Doordat de afgelopen jaren zijn belangrijkste werken het Engels zijn vertaald, is daar nu verandering in gekomen.
Grenzen der Gemeinschaft. Eine Kritik des sozialen Radikalismus (1924, vorig najaar ook in Nederland verschenen, vertaald door Jan Vorstenbosch) is zijn eerste belangrijke politieke werk. Het knoopt aan bij Ferdinand Tönnies’ invloedrijke boek Gemeinschaft und Gesellschaft (1887), dat de notie van traditionele, op etniciteit (‘bloed’), taal, religie of politieke ideologie gegrondveste gemeenschappen contrasteert met de moderne, op functionele relaties en rationele principes gebaseerde maatschappij, die met de ontwikkeling van de kapitalistische economie dominant is geworden.
Waar in de Weimarrepubliek zowel rechts- als linksextremisten zich bij hun vaak gewelddadige pogingen de nog fragiele democratie omver te werpen, op uiteenlopende vormen van gemeenschapsdenken beriepen, daar kiest Plessner in zijn boek onvoorwaardelijk partij voor de moderne maatschappij, waarbij hij in het bijzonder wijst op de betekenis van de publieke sfeer, hoffelijkheid en het spelen van maatschappelijke rollen. Plessner erkent dat gemeenschapsvorming eigen is aan het menselijk leven en dat gemeenschappen ook hun waarde hebben. Ze bieden geborgenheid en spelen een cruciale rol bij de culturele overdracht tussen de generaties. Maar als basis voor politieke ordening vormt de gemeenschap volgens Plessner een groot gevaar. Gemeenschapsdenken leidt– zoals het ook heden onder de titel identity politics doet – al snel tot radicalisering en maatschappelijke polarisatie. Daarom dienen er volgens Plessner duidelijke grenzen aan de gemeenschap te worden gesteld.
Plessner onderbouwt zijn kritiek in Grenzen met wijsgerige-antropologische noties, die hij in Die Stufen des Organischen und der Mensch (1928) nader zal onderbouwen. In dit werk beschrijft hij drie fundamenteel verschillende levensvormen, die van plant, dier en mens, waarbij het hem er vooral om te doen is te analyseren wat de mens, hoewel behorend tot het dierenrijk, van andere dieren onderscheidt. Dieren worden, zoals alle organismen, gekenmerkt door een grens, die hen van hun omgeving (Umwelt) onderscheidt. Leven vereist instandhouding van die grens. Daartoe interacteren dieren met behulp van hun zintuigen en ledematen op actieve wijze met hun omgeving. Volgens Plessner leven dieren daarbij vanuit hun centrum. Ze zijn in zekere zin opgesloten binnen hun organische grens en staan daarom in hun beleving frontaal tegenover hun omgeving.
***
Ook mensen kennen een dergelijke centrische organisatie, maar verschillen van andere dieren doordat ze tevens een excentrisch positie innemen. Onder meer dankzij de taal kunnen mensen zichzelf buiten zichzelf plaatsen en hun omgeving en zichzelf objectiveren, die daarmee tot buitenwereld (Aussenwelt) en binnenwereld (Innenwelt) worden. Daarom ervaren mensen hun lichaam niet alleen ‘van binnenuit’ als lijf (Leib), maar kunnen ze het ook als een object onder andere objecten (Körper) waarnemen. Die excentrische positie maakt ook dat we het perspectief van anderen kunnen voorstellen. Het maakt ook dat mensen in een met andere mensen gedeelde wereld (Mitwelt) leven. Een wereld waarin ze samenwerken en die mede daardoor in de loop van de mensengeschiedenis is gevuld is met technische en culturele artefacten. Zo wordt de natuurlijke begrenzing bij de mens gecomplementeerd door kunstmatige grenzen als fortificaties, stadsmuren, landsgrenzen en copyrights. Ook de maatschappelijke rollen die we spelen en zo een scheiding tussen ons private en publieke zelf teweegbrengen vormen uitdrukking van deze kunstmatigheid. Het menselijk leven is volgens Plessner vanwege de excentriciteit ‘kunstmatig van nature’. Daardoor vertoont de menselijke cultuur, inclusief politiek, een bonte verscheidenheid en blijft de mens een ‘open vraag’.
Excentriciteit maakt ons leven volgens Plessner dragelijk, maar zeker niet paradijselijk. Excentriciteit impliceert ook dat de mens nooit geheel samenvalt met zichzelf. De mens is ‘constitutief thuisloos’ (konstitutiv Heimatlos), altijd onderweg om zichzelf te realiseren en een ‘thuis’ te vinden. Van oudsher beloven religies de mens een dergelijk thuis te verschaffen, maar in moderne, seculiere samenleving hebben politieke ideologieën die rol in toenemende mate overgenomen. Die hoop op een thuis is volgens Plessner gedoemd altijd utopisch te blijven.
Mensen worden namelijk gekenmerkt door een fundamentele gebrokenheid. Ze zijn immers zowel centrisch als excentrisch en dat veroorzaakt een onoplosbare spanning. Mensen staan vanuit hun zelfzuchtige belangen vaak frontaal tegenover elkaar, maar ze ervaren tegelijkertijd solidariteit en medelijden met anderen. Vaak bestrijden ze elkaar, maar dankzij hun excentriciteit kunnen ze bijvoorbeeld universele mensenrechten en dierenrechten bedenken en daar zelfs – af en toe - naar handelen. Maar volgens Plessner blijft de fundamentele spanning tussen de centrische en excentrische positie onoplosbaar. Deze wegnemen zou de mens tot een dier of engel maken en daarmee elimineren wat de mens tot mens maakt.
De genoemde spanning maakt de mens ook tot een politiek wezen. Om de maatschappelijke strijd tussen menselijke belangen, perspectieven en waarden te reguleren dient er een politieke orde te worden gesticht. Dat geschiedt door de soeverein, het hoogste politieke gezag, dat in de loop van de geschiedenis verschillende dragers heeft gekend: aristocraten, dictators, erfelijke vorsten of - de moderne variant - het volk.
Het is hier dat Plessner in De grenzen van de gemeenschap naar Carl Schmitt verwijst, en wel naar diens twee jaar eerder verschenen Politische Theologie (1922), waarvan de bekende en beruchte eerste zin luidt: “Soeverein is degene die beslist over de uitzonderingstoestand.” De soeverein bepaalt immers wat rechtsgeldig is en wat wel en niet buiten de wet valt.
***
De cruciale politieke vraag is aan wie het recht toekomt de politieke orde in te stellen en op basis daarvan te beslissen over leven en dood. In de middeleeuwen werd soevereiniteit van de wereldlijke vorst gelegitimeerd door deze op te vatten als de plaatsbekleder van God en de uitvoerder van de goddelijke wetten. Waar God volgens de traditionele theologie zijn autoriteit toont in het wonder van de schepping uit het niets, daar manifesteert de autoriteit van de moderne, seculiere soeverein zich volgens Schmitt in de niet minder wonderbaarlijke en grondeloze (en als zodanig willekeurige) schepping van de uitzonderingstoestand. In die zin behoudt de schepping van een nieuwe politieke orde, bijvoorbeeld na een revolutie, ook in een moderne, seculiere samenleving iets mystieks en duisters.
Het is ook om die reden dat ter legitimatie van de vestiging van een nieuwe politieke orde vaak een beroep wordt gedaan op een mythische oorsprong. Zo beroept Poetin zich op de in Kiev tronende vorst Vladimir (in het Oekraiens: Volodymyr), de heerser over het vroegmiddeleeuwse, Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland omvattende Kievskaja Roes, die zich in 988 tot het christendom bekeerde en later heilig werd verklaard.
In Macht und menschliche Natur (1931) gaat Plessner nader in op het ondoorgrondelijke karakter van de excentrische levensvorm. Die Unergründlichkeit betekent in politieke context twee dingen. Het begrip verwijst niet alleen naar de onuitputtelijkheid van het aantal mogelijke politieke ordes (in die zin blijft ook menselijke politiek een open vraag), maar ook naar het feit dat geen enkele politieke orde apriorisch te funderen is. Ze zijn historisch contingent. Dat roept wel de vraag op wat de uiteenlopende politieke ordes dan precies onderscheidt van andere maatschappelijke domeinen.
Bij de beantwoording van die vraag doet Plessner opnieuw een beroep op Schmitt en wel op diens in 1927 gepubliceerde artikel Der Begriff des Politischen. Volgens Schmitt is het politieke gelegen in het maken van het onderscheid tussen vriend en vijand: ‘Iedere religieuze, morele, economische, ethische of andere tegenstelling verandert in een politieke wanneer ze sterk genoeg is om de mensen effectief als vriend en vijand te groeperen.’ Dat betekent niet dat individuen, gemeenschappen of volken voortdurend voor de keuze tussen vriendschap en vijandschap worden geplaatst of dat vijandschappen niet door onderhandelingen beëindigd zouden kunnen worden en vijanden daarmee ontvijand, maar wel dat iedere economisch, religieus of ethisch conflict de mogelijkheid in zich draagt een politiek karakter te krijgen en uit te lopen op oorlog. Plessner deelt ook Schmitts analyse dat het politieke niet kan worden gereduceerd tot het domein van de staat. In principe is iedere menselijke relatie doortrokken van macht en politiek: ‘Er is politiek tussen man en vrouw, meesters en bedienden, leraren en leerlingen, artsen en patiënten, kunstenaars en opdrachtgevers en welke andere privérelaties dan ook, net zoals er in de publieke sfeer naast de staats- en partijpolitiek juridische, economische, culturele en religieuze politiek bestaat.’
In de herziene en uitgebreide tweede druk van Het begrip van het politieke uit 1932 prijst Schmitt Plessners kort daarvoor verschenen studie uitbundig: ‘Helmuth Plessner, die als eerste moderne filosoof in zijn boek Macht en menselijke natuur een politieke antropologie van grootse stijl heeft durven ontwikkelen, zegt terecht dat er geen filosofie of antropologie bestaat die niet politiek relevant is, evenmin als er filosofisch irrelevante politiek bestaat. De mens is voor Plessner in wezen onbepaald, ondoorgrondelijk, en als zodanig een ‘open vraag’’.
***
Hoewel Plessner diep teleurgesteld was in de persoon Schmitt vanwege zijn opportunistische bekering tot het nationaalsocialisme, zocht hij tot in de jaren zestig de dialoog met diens politieke theorie, onder meer in de inaugurale rede die hij in 1939 in Groningen hield onder de titel ‘De huidige verhouding tusschen Oorlog en Vrede’. Daarin reflecteert hij op Schmitts bespiegelingen over ‘vredeloosheid’ in diens in datzelfde jaar gepubliceerde opstel Inter pacem et bellum nihil medium. Plessner stemt in met Schmitts analyse dat in de twintigste eeuw het onderscheid tussen oorlog en vrede is vervaagd. Maar waar Schmitt de vrede van Versailles als voorbeeld noemt, waarbij door de enorme herstelbetalingen die Duitsland waren opgelegd, de oorlog feitelijk werd gecontinueerd met economische middelen, daar wijst Plessner tevens op sociologische en technologische factoren die “den waren vrede” onmogelijk maken. Die observaties zijn nog steeds actueel. Dat Europa een proxy-oorlog tegen Rusland voert, komt niet alleen tot uitdrukking in de levering van steeds zwaardere militaire middelen aan Oekraïne, maar ook uit de inzet van economische sancties om Rusland op de knieën te krijgen en de door trollen gevoerde propaganda- en misleidingsoorlogen via internationale sociale media, die het onderscheid tussen oorlog en vrede voortdurend ondermijnen.
Het cruciale verschil met Schmitt is gelegen in hoe de vriend-vijand oppositie nader wordt ingevuld. Bij Schmitt lijkt deze oppositie gemotiveerd door een centrisch verlangen naar een thuis (Heimat), een door homogene, door Blut und Boden verbonden gemeenschap onder leiding van een sterke leider (toen Hitler, Poetin nu), die zich frontaal tegenover andere politieke gemeenschappen opstelt. Schmitts eerder genoemde schimpscheuten aan het adres van de liberale democratie lijken te worden gemotiveerd door een ‘overrecentrering’, die erop gericht is alle excentrische tendensen in de moderne wereld te elimineren. Tussen vrede en oorlog bevindt zich bij Schmitt geen Mitwelt waarin de politieke strijd tussen de uiteenlopende belangen, perspectieven en waarden gereguleerd kan worden, net zo min als er zich tussen roofdier en prooi een onderhandelingsruimte bevindt.
Plessner interpreteert de vriend-vijand oppositie daarentegen vanuit een excentrisch perspectief. Het feit dat we, als excentrische wezens, deel uitmaken van een Mitwelt betekent dat het andere, vreemde en zelfs vijandige steeds ook deel uitmaakt van onszelf, terwijl wij tegelijkertijd onszelf in de ander, de vreemde en zelfs in de vijand herkennen. Daarom verdedigt Plessner een cultureel en politiek pluralisme en relativisme, waarbij hij ook expliciet over de gelijkwaardigheid van niet-Europese culturen en politieke ordes spreekt. Vanuit het excentrische perspectief, op basis waarvan men ook het perspectief van de ander, ja zelfs van de vijand kan innemen, dienen conflicten bij voorkeur te worden opgelost door diplomatie en onderhandelingen. Slechts wanneer de eigen politieke orde op het spel staat, kan oorlog een laatste middel zijn. En dan nog slechts met een kwaad geweten.
Omdat mensen zowel centrisch als excentrisch zijn, vinden beide interpretaties van de vriend-vijandoppositie een grond in de menselijke natuur. Maar dat neemt niet weg dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen deze beide interpretaties en de daarmee verbonden politieke praktijken.
Ook in de huidige oorlog in Oekraïne kunnen deze beide posities worden onderscheiden. Poetin volgt – net als zijn ideologische leermeesters Goemiljov en Doegin - de centrische lijn van Schmitt. In zijn televisiespeeches van 21 en 24 februari 2022 gebruikte hij de in zijn eerder genoemde essay geformuleerde Roesski Mir om de ‘speciale militaire operatie’ te legitimeren. Het frontale en vernietigende karakter van de oorlog laat zien dat de door Schmitt verwoorde ‘bereidheid de vijand te doden’ op een op een niemand en niets ontziende wijze in de praktijk wordt gebracht.
In tegenstelling tot Poetin, die de oorlog vanuit een centrisch perspectief voert, lijkt Zelenski een meer excentrische positie in te nemen, die deels is terug te voeren op zijn levensgeschiedenis. Hij is niet alleen afkomstig uit de Russische taalgemeenschap in centraal Oekraïne, maar bouwde in zijn vorige leven als komiek ook een succesvolle carrière op in Rusland en woonde langere tijd in Moskou. De Oekraïense journalist Serhi Roedenko beweert in zijn onlangs verschenen politieke biografie van Zelenski dat hij in die tijd nauwe contacten onderhield met figuren uit de entourage van Poetin. Het ‘vreemde’ maakte van meet af aan deel uit van Zelenski, wat hem ook in staat stelt het conflict vanuit een Russisch perspectief te bekijken. Die Russische achtergrond maakte overigens ook dat Oekraïense nationalisten Zelenski aanvankelijk niet erg vertrouwden en bang waren dat hij Oekraïne aan Rusland zou uitleveren.
‘Rusland’ maakt ook deel uit van Zelenski in de zin dat ook de corruptie die de post-Sovjetstaten kenmerkt, Zelenski niet vreemd is. Zijn nauwe zakelijke band met de Oekraïense oligarch en mediamagnaat Igor Kolomojski beïnvloedde Zelenski’s verkiezingscampagne. Daarnaast was er de televisieserie Dienaar van het volk, waarin Zelenski een wat sullige geschiedenisleraar speelt, die het tot zijn eigen verbazing tot president van Oekraïne schopt. Toen deze serie een groot succes bleek te zijn, registreerde Zelenski in 2019, kort voor de presidentsverkiezing, een politieke partij onder dezelfde naam als de succesvolle serie. Nadat hij met 73 procent van de stemmen zittend president Petro Porosjenko, net als Zelenski een pro-Europees politicus, had verslagen oefende hij grote druk uit op de rechtelijke macht om deze rivaal te vervolgen vanwege corruptie, het financieren van een terroristische organisatie en hoogverraad. In oktober 2021 onthulden de Pandora papers dat Zelenski zelf, samen met zijn vriend en hoofd van de veiligheidsdienst Ivan Bakanov, een netwerk van offshorebedrijven exploiteert op de Britse Maagdeneilanden, Cyprus en Belize. Ook benoemde Zelenski een groot aantal politiek incompetente vrienden uit de showbizz op regeringsposten. De succesvolle wijze waarop Zelenski met zijn dagelijkse persconferenties en toespraken voor Europese parlementen oorlogspropaganda bedrijft, laat overigens zien dat de huidige oorlog zich behalve op het slagveld en in de wereldeconomie ook, en niet in de laatste plaats, afspeelt en beslist wordt in de media.
Je vraagt je af of Zelenski het type linkse, inclusieve populist is, dat volgens Chantal Mouffe het democratische tekort kan repareren. Die vraag is lastig te beantwoorden, want een uitgesproken ideologisch profiel heeft Zelenski niet. En de drie pragmatische doelen die hij in de aanloop van zijn presidentschap had geformuleerd – corruptiebestrijding, beëindiging van het conflict in de Donbas en aansluiting bij de Europese Unie – waren kort voor het uitbreken van de oorlog nog verre van gerealiseerd. Daardoor was zijn populariteit ten tijde van de Russische invasie gedaald tot een magere 35 procent. Volgens Karl Marx doen grote historische gebeurtenissen zich altijd tweemaal voor, eerst als tragedie en vervolgens als klucht. Bij Zelenski lijkt het omgekeerde het geval. Waar zijn presidentschap begon als een televisieklucht, liep de herhaling uit op een tragedie. Hoewel Zelenski daarin zijn rol van tragische held met verve speelt en terecht om zijn moed wordt geprezen, is het verlies aan mensenlevens zowel aan Oekraïense als Russische zijde gigantisch.
Zelenski lijkt nog altijd open te staan voor onderhandelingen, maar aangezien er volgens hem niet te tornen valt aan de soevereiniteit van het Oekraïense volk en de aanspraak op het gehele territorium, inclusief de Donbas en de Krim, lijken de vooruitzichten daarop vooralsnog niet gunstig. Zoals dat gaat in tragedies is er ook voor Poetin geen weg terug en lijkt hij – hoogmoedig, verblind en miscalculerend – op een onvermijdelijke catastrofe af te stevenen.
Poetins tragiek heeft zijn eigen dynamiek. Hoewel de door hem begonnen frontale vernietigingsoorlog, zoals gezegd, getuigt van een centrische inslag, is hij – als lid van de menselijke soort - natuurlijk niet geheel gespeend van excentriciteit. Ook Poetin draagt de vijand in zichzelf. Dat komt op een tragisch-komische wijze tot uitdrukking in het pontificaal bij het Kremlin geplaatste beeld van de heilige Kievse vorst Volodymyr. Hij is naamgever van zowel Vladimir Poetin als Volodymyr Zelenski (de naam is toepasselijk samengesteld uit de Slavische woorden voor ‘macht’ en ‘groot, beroemd’). Het beeld vormt ongewild een symbool voor de schizofrenie van Poetins oorlog, die met de vernietiging van de mythische bakermat van de Russische cultuur tevens een daad van zelfvernietiging is.
***
Wat valt er, ten slotte, in het licht van de centrisch-excentrische spanning van de menselijke politiek, te zeggen over de opstelling van Europa ten aanzien van de oorlog in Oekraïne? Wat opvalt is dat ook veel Europese politici en burgers zich in de roes van de oorlog laten meeslepen door een centrische vriend-en-vijandretoriek en geneigd zijn daarnaar te handelen. Het is opnieuw duidelijk wie vriend en vijand zijn en hoewel er van actieve deelname wordt afgezien, lijkt de oorlogsbereidheid te groeien. Ook groene en rode partijen en progressieve media staan in de rij om steeds zwaardere wapens aan Oekraïne te leveren, en militaire budgetten worden overal in Europa spectaculair verhoogd. De regeringen van Polen en het VK stellen dat deze steun aan Oekraïne niet mag stoppen voordat Rusland zich volledig heeft teruggetrokken uit Oekraïne, inclusief de Donbas en de Krim. Onder leiding van de VS wordt zelfs de roep sterker Rusland zodanig te verzwakken dat het land niet langer in staat zal zijn om vergelijkbare invasies op buurlanden uit te voeren.
In het licht van de oorlogsmisdaden die door de Russische troepen worden begaan zijn de centrische, en daardoor op een frontale confrontatie vooruitlopende, reacties te begrijpen. Maar niet minder begrijpelijk is de ergernis van Jürgen Habermas, het 92-jarige linkse geweten van Europa, met betrekking tot het moralisme en de 'irriterende zelfverzekerdheid' waarmee het pacifisme aan de kant wordt geschoven.
Tussen woord en daad bevindt zich evenwel een diepe kloof. Schmitts smalende opmerking over het gebrek aan sneuvelbereidheid van liberale democratieën heeft honderd jaar na dato niets aan waarheid ingeboet. De angst om zich in een kernoorlog te storten weerhoudt de eu en de navo ervan zich op directe wijze militair in de oorlog tegen Rusland te mengen. In praktijk blijft de strijd grotendeels beperkt tot ‘vredeloos verzet’ in de vorm van wapenleveranties, economische sancties en moralistische kritiek. En het bij monde van de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, in het vooruitzicht stellen van een Oekraïens lidmaatschap van de Europese Unie.
De vraag is wel in hoeverre de huidige politiek van Europa de vrede dichterbij brengt. Oekraïne tot de eu toelaten zonder daar een lidmaatschap van de navo aan te koppelen, is vragen om herhaling van de huidige oorlog. Anderzijds zal het verlenen van het lidmaatschap van de navo de kans op oorlog zeker niet verkleinen. Vandaar dat Frankrijk en Duitsland er bij Oekraïne en Rusland op aan blijven dringen onderhandelingen te beginnen om de oorlog te beëindigen.
Ook doet zich de vraag voor wat een lidmaatschap van het door corruptie geplaagde Oekraïne – mogelijk gevolgd door Moldavië en huidige kandidaat-landen Albanië, Noord-Macedonië, Montenegro en Servië en kandidaten als Bosnië, Herzegovina, Kosovo en Turkije – zou betekenen voor het democratische gehalte en de rechtsstatelijkheid van Europa, die door de illiberale politiek in Hongarije en Polen toch al onder druk staat.
Ons lijkt een wat meer excentrische houding, waarbij Europa ook de vijand in zichzelf in de ogen kijkt, geen overbodige luxe. Hoewel dit vanzelfsprekend op geen enkele wijze als rechtvaardiging van de brute invasie in Oekraïne kan gelden, hebben ook Europese landen in de afgelopen decennia, bijvoorbeeld door deelname aan de Amerikaanse inval in Irak en de oorlogen in Syrië en Libië, de soevereiniteit van staten vertrapt. En de voortdurende uitbreiding van eu en navo – tegen de eerdere beloften dat niet te doen in - hebben er zeker ook toe bijgedragen dat Poetins aanvankelijke voortzetting van de onder Gorbatsjov en Jeltsin ingezette democratisering van Rusland is omgeslagen in de richting van een steeds totalitairder en agressiever bewind.
***
De fundamentele gebrokenheid van de menselijke levensvorm, zowel centrisch als excentrisch te zijn - verleent menselijke politiek onvermijdelijk een ambigue en onoplosbare spanning. Een spanning die door oorlog op de spits wordt gedreven. Het tragische is dat eerst de oorlog in de Oekraïne de eigenlijke betekenis van de democratische en rechtsstatelijke Europese waarden (decennia lang hooguit in gezapige vorm aanwezig) duidelijk maakt, en Europa daarbij tevens voor onoverkomelijke dilemma’s plaatst.
Politiek is altijd een exercitie in centrische frontaliteit. Wie principieel afziet van geweld, kan niets afdwingen, waardoor zelfs de meest rechtvaardige idealen krachteloos blijven. Pogingen de centrisch-excentrische spanning te elimineren door onze centrische impulsen ruim baan te geven en de vijand te vernietigen, eindigen echter doorgaans in een catastrofe. Het zou van wijsheid getuigen te midden van al het centrische geweld de excentrische benadering meer ruimte te geven en daarmee de spanning tussen onze centrische en excentrische natuur, en daarmee onze menselijkheid te behouden. Dat biedt ruimte voor diplomatie en onderhandelingen. Marchanderen en compromissen sluiten doet pijn. Onmiskenbaar is evenwel dat, tenzij men inzet op de totale vernietiging van de vijand (en daarmee onvermijdelijk ook een gedeeltelijke vernietiging van zichzelf), onderhandelen de enige manier is om een oorlog te beëindigen. Ontvijanden van de vijand is de moeilijkste, maar ook meest heroïsche daad na gedane oorlog.
Dit essay is deels gebaseerd op de lezing You Must Give the Devil His Due: Schmitts ambigue aanwezigheid in Plessners politieke werk, die Jos de Mul en Julien Kloeg (respectievelijk hoogleraar en docent filosofie aan de Erasmus School of Philosophy, Erasmus Universiteit) op 1 april hielden op de conferentie Plessner in/en Nederland aan het Netherlands Institute for Advanced Study in Amsterdam