Jos de Mul. Terug naar de natuur? Nee, bedankt. Trouw. Letter en Geest. Zaterdag 2 mei, 2015, 4-7.
De Vereniging Natuurmonumenten, die op 22 april j.l. precies 110 jaar bestond, hield ter gelegenheid daarvan in Amersfoort een voorjaarsforum over natuurinnovatie onder de prikkelende titel ‘Technologie, natuurlijk’. Jos de Mul was een van de sprekers op dit forum. De volgende tekst is een ingekorte versie van zijn lezing.
Niet terug, maar vooruit naar de natuur!
En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant. De dichter Bloem zat er, domweg gelukkig in de Dapperstraat, niet echt mee, maar veel Nederlanders wel. De Vereniging Natuurmonumenten driekwart miljoen leden - daar kunnen politieke partijen slechts van dromen.
De vereniging beweert dat de natuur ernstig wordt bedreigd. We lezen op de website: “In een dichtbevolkt land is natuur extra kwetsbaar. Daarom beschermt Natuurmonumenten natuurgebieden, waardevolle landschappen en cultureel erfgoed. Overal in Nederland. Voor iedereen. Die natuur stellen we veilig tot in de eeuwigheid door natuur aan te kopen, te beheren en toegankelijk te maken voor iedereen.”
Mooi. Maar wat zijn precies die natuurgebieden, welke landschappen zijn het waard behouden te worden, en wat maakt een natuurgebied tot cultureel erfgoed?
Zeker wanneer stukjes natuur worden ‘wegbeschermd’ levert dat vaak emotionele taferelen op. Neem nu het project Heiderijk, nabij mijn woonplaats Molenhoek, natuurgebied dat onder meer de beroemde Mookerheide omvat, waarop in 1574, in het begin van de Tachtigjarige Oorlog, de onfortuinlijke veldslag tegen de Spanjaarden plaatsvond waarin zowel Lodewijk als Hendrik van Nassau sneuvelden. Over de Mookerheide voeren natuurbeschermers nu een ideologische veldslag. Door een combinatie van natuurlijke aanwas en bebossing is de Mookerheide de afgelopen eeuwen grotendeels veranderd in een bosgebied. In 2009 besloten natuurorganisaties dat het opnieuw een heidegebied moest worden, ‘omdat het leefgebied van bijzondere planten en dieren die hier van nature thuishoren, onder druk kwam te staan’. Volgens Heiderijk zal het fasegewijze ‘verbeteren, vergroten en verbinden van de oude heidegebieden’ de biodiversiteit vergroten. In 2017 is het dan weer goed toeven voor bedreigde diersoorten als de zandhagedis, de hazelworm en de kiezelsprinkhaan.
Het kappen van tientallen hectaren bos stuitte bij veel burgers én milieuorganisaties op heftig verzet. De Stichting Kritisch Bosbeheer vond dat Nederland al drastisch ontbost was, door akker-, woning- en wegenbouw; ze vergeleken de ontbossing met het verdwijnen van het tropische regenwoud. Hoe kon projectgroep Heiderijk ‘oud, natuurlijk bos’ - en nog wel met steun van Natuurmonumenten - opofferen aan het creëren van kunstmatige natuur?
Dat laatste wordt op de website van Heiderijk niet ontkend: “Het is cultuurlandschap. Als we er niks aan doen, groeit de heide dicht met boompjes die andere soorten verdringen en wegduwen.”
Als bomenliefhebber begrijp ik de verontwaardiging over het kappen. Maar de verwijzing naar ‘oud, natuurlijk bos’ vind ik merkwaardig: de bossen zijn pas eind negentiende eeuw aangeplant voor de houtproductie. Terwijl de heide kan bogen op vele duizenden jaren geschiedenis. Nadat ijzige winden in de laatste IJstijd ons land grotendeels hadden afgedekt met zand, nam hei deze dekzanden tijdens de opwarming in het Vroeg-Holoceen (11.000 jaar geleden) in beslag.
Toch is ook het streven van Heiderijk om het oorspronkelijke heidelandschap te herstellen tegennatuurlijk. Heide is een typische overgangsvegetatie die schrale gronden verrijkt en daarmee de weg vrijmaakt voor bossen.
Grote grazers als de oeros (nu op de Mookerhei vervangen door de Schotse Hooglander) hielden ooit de heide kort. In de loop van het Holoceen namen eik en linde het heidelandschap over. Tot ook zij weer het veld moesten ruimen, voor de mens. De oerbossen verdwenen als gevolg van intensieve houtkap voor brandstof en woningbouw. In de late Middeleeuwen zag de heide daardoor haar kans weer schoon en ontpopte zich als het decor voor de beroemde Slag op de Mookerheide. Waarna in de loop van de negentiende eeuw delen daarvan om commerciële redenen weer werden beplant met bomen.
Wat de geschiedenis van de Mookerheide leert, is dat ieder streven tot het behoud van bestaande landschappen tegennatuurlijk is, want de natuur past zich voortdurend aan veranderende omstandigheden aan. Laten we de belofte van Natuurmonumenten om de aangekochte natuur ‘tot in eeuwigheid’ veilig te stellen maar met een stevige korrel zout nemen.
Iets dergelijks geldt voor het opkomen voor planten en dieren die ‘van nature’ in ons land thuishoren. Eigen vegetatie eerst!
In ‘Plantaardig. Vegetatieve filosofie’ (2014) fulmineert Wouter Oudemans tegen dit ‘botanisch racisme’ uit naam waarvan er momenteel op grote schaal ‘exotische bomen’ zoals de douglas in Nederland worden gekapt om plaats te maken voor ‘inheems bos’. Deze ‘racisten’ miskennen het nomadische karakter van planten.
Duidelijk is dat ieder beroep op de oorspronkelijkheid in tijd of ruimte van de natuur ter onderbouwing van deze of gene soort mythisch denken is. Zelfs de voor Nederland archetypische tulp werd pas in de zestiende eeuw vanuit Turkije geïmporteerd.
De geschiedenis van het Nederlandse landschap leert dat de tegenstelling tussen natuur- en cultuurlandschap problematisch is. Stichting Kritisch Bosbeheer mag dan hameren op ‘natuurlijk bos’, Nederland is één groot cultuurlandschap. Alle natuur in dit land wordt door mensen ingericht en beheerd, ook dat ‘oude, natuurlijke bos’.
Geologen noemen onze tijd, die begonnen is met de Industriële Revolutie, wel het ‘Antropoceen’, vanwege de grote impact van de mens op de natuur. Hoewel die impact ook weer niet hoogmoedig moeten overdrijven (de 3,5 miljard jaar oude anaerobe bacterie zal nog vrolijk voortleven als de Homo sapiens al lang vergeten is), is het zeker zo dat dat de mens zijn leefmilieu voortdurend ‘vermenselijkt’.
Volgens Aristoteles is natuur dat wat zichzelf voortbrengt, uit zichzelf groeit. Technische en culturele objecten zijn kunstmatig: ze worden door een uitwendige kracht voortgebracht.
Zo bezien is echter ook de beverdam of het mierennest eerder kunstmatig dan natuurlijk noemen. En vergeet niet dat de mens zowel tegenover de natuur staat, als er deel van uitmaakt - wij zijn kunstmatig van nature. De hovenier die met een graafmachine jonge boompjes uit het heidelandschap verwijdert is net zo natuurlijk als de oeros die dat met zijn tanden doet. Bovendien gebruikt de heide op zijn beurt de oeros en de mens om zichzelf te vermenigvuldigen. Al deze organismen zijn in een voortdurende co-evolutie verwikkeld. Zij vormen als het ware één groot biologisch netwerk.
Bovendien versmelten in de huidige biotechnologie natuur en technologie steeds meer met elkaar. Niet alleen doordat dankzij een discipline als de bionica mechanische technologieën in toenemende mate processen uit de natuur nabootsen, maar ook doordat we de natuur daarbij op een uitgesproken technische manier beschrijven; biologen hebben het over ‘moleculaire machines’ en ‘biologische motoren’.
Als gevolg van die versmelting ontstaan ‘biofacten’, hybride objecten die natuur en artefact tegelijk zijn, zoals soorten die door transgene modificatie eigenschappen van andere soorten krijgen ingebouwd. Zoals het schaap dat melk geeft met menselijk hormoon erin. En het albinokonijn van de kunstenaar Eduardo Kac, dat in het donker licht geeft omdat het een gen van een lichtgevende kwal kreeg ingebouwd.
Nieuw is dat fenomeen niet, de mens grijpt bij veeteelt en het verbouwen van planten al sinds mensenheugenis in de eigenschappen van plant en dier. Ook daardoor lopen natuur en cultuur voortdurend door elkaar.
Neem de tulp. Zoals Michael Pollan uitlegt in zijn ‘The Botany of Desire’ is de Turkse tulp met zijn masculiene gepunte bladeren in het zeventiende-eeuwse Nederland door kunstmatige selectie getransformeerd tot een calvinistische bloem met preutse, de geslachtsorganen bedekkende bloembladeren. Hier zijn de natuurlijke en culturele geschiedenis onontwarbaar verstrengeld geraakt.
De traditionele teelt beperkte zich tot het verbeteren van een soort. De huidige biotechnologie maakt het combineren van verschillende soorten planten of dieren mogelijk. Dat laatste is eerder in de evolutie vertoond, maar nu gebeurt het niet meer door louter toeval, en komen er zelfs combinaties van organismen en technische artefacten binnen handbereik.
Wat betekent dit voor het natuurbeheer? De belangrijkste les is: roei niet tegen de stroom van de evolutie in, laat het nostalgische poging streven om de natuur uit het verleden te behouden, varen. Beweeg liever intelligent mee met die stroom en schep nieuwe natuur.
Niet terug, maar vooruit naar de natuur!
Fossiele brandstoffen raken uitgeput, we worden dus steeds afhankelijker van alternatieve energiebronnen. Ik denk daarbij vooral aan zonne-energie. De zon levert 20.000 keer zoveel energie als alle aardbewoners gezamenlijk gebruiken. Probleem is: hoe benutten we die krachtbron?
Hier ligt een prachtkans voor innovatief natuurbeheer. Waarom zouden we niet hei en bos inzetten voor stroomproductie, in plaats van die grauwe zonnepanelen?
Dat is geen sciencefiction, maar reeds een realiteit. Planten maken onder invloed van daglicht koolhydraten aan. Wat zij niet zelf voor groei nodig hebben, stoten ze uit in de grond. Plant-E, een spin-off van de universiteit van Wageningen, heeft de afgelopen jaren een Plant-Microbiële Brandstofcel ontwikkeld. Die slaat elektronen uit de grond op; zo leveren planten electriciteit. De cel heeft alleen maar daglicht en water nodig. In Zaandam zijn in 2014 op de Nationale Boomfeestdag bomen geplant die stroom gaan leveren voor lantaarnpalen. Win-win voor mens en boom.
We kunnen ook verder denken dan de lantaarnpaal, dankzij een andere recente uitvinding: die van de draadloze elektriciteit. Tot voor kort was het probleem dat de afstand die daarmee kan worden overbrugd tamelijk klein was, maar in laboratoria is dat euvel inmiddels verholpen.
Straks zou je dus tijdens een wandeling op de Moo¬kerhei je mobieltje draadloos op kunnen laten laden door de omringende vegetatie. Maar ik denk aan een belangrijker toepassing. Stel je de door bomen omzoomde autowegen van de toekomst voor, waarin de elektrische auto’s dankzij het ‘bionet of things’ al rijdend draadloos worden voorzien van stroom.
De huidige biobrandstoffen worden meestal gemaakt van maïs, koolzaad, soja of palmolie, terwijl die nodig zijn voor de voedselvoorziening. In Zuid-Amerika en Indonesië leidt het verbouwen ervan ook nog eens tot het kappen van tropisch regenwoud.
Het ‘bionet of things’ zal juist leiden tot grootschalige herbebossing. Dat verschaft natuurbeschermingsorganisaties dankzij de verkoop van ‘boomstroom’ niet alleen een aantrekkelijk business model, maar bevordert ook de biodiversiteit.
In de loop van de evolutie hebben zich regelmatig explosies van nieuwe levensvormen voorgedaan. Zo ontstonden tijdens de Cambrische explosie (pakweg 500 miljoen jaar geleden - ook wel de ‘Oerknal van het Leven’ genoemd) de oervormen van vrijwel alle huidige meercellige organismen.
Ik verwacht dat de komende eeuwen de geschiedenis in gaan als Antropocene explosie, de Oerknal van een wondere nieuwe wereld van biofacten.
Is daarin voor de mens zoals we die nu kennen nog plaats? Ook de mens kan zich niet onttrekken aan de fundamentele veranderlijkheid van de natuur. Wellicht kunnen we onszelf troosten met de woorden van Nietzsche dat alle grote dingen door hun eigen toedoen te gronde gaan, door een daad van zelfopheffing. Als dat geen ware liefde voor de natuur is, dan weet ik het niet meer.