Jos de Mul. En ze polderden nog lang en gelukkig. Trouw, 9 april, 2011, Bijlage Letter en Geest, 5.
Sinds Pim Fortuyn is het poldermodel zwaar verguisd – maar het blijft springlevend` Het maakt straks de ontislamiseerders brodeloos en is er nu in geslaagd om Wilders` ooit een gevreesd populist` te tranformeren tot een 'watje'.
Nederlanders mogen zichzelf graag beschouwen als nuchtere polderbewoners. Die typering van de volksaard staat op gespannen voet met de massahysterie die deze polderbewoners de laatste jaren regelmatig overvalt. Of het nu gaat om de oranjeverdwazing die uitbreekt ten tijde van Europese of mondiale voetbalkampioenschappen of het euforische verdriet dat zich voordoet bij de dood van een volksheld als André Hazes, nuchter is wel het laatste woord dat daarbij van toepassing is. Kan men deze verschijnselen nog kan afdoen als relatief onschuldige vormen van polderfolklore, ook de politiek is het afgelopen decennium steeds meer in het teken komen te staan van massale impulsiviteit, wisselvalligheid en prikkelbaarheid. Vooral de opkomst van het populisme heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. De moord op Pim Fortuyn en zijn begrafenis riepen emoties op die de hysterie die in Groot-Brittannië volgde op de dood van prinses Diana naar de kroon staken. Met de elkaar de tent uit vechtende Überpubers van de LPF deed een verschijnsel zijn intrede in de polderpolitiek dat de historicus Huizinga in de jaren dertig aanduidde als puerilisme, het explosieve mengsel van kinderachtigheid en barbaarsheid.
De wisselvalligheid die de polderhysterie kenmerkt komt uitdrukking in de massaliteit waarmee bepaalde denkbeelden, die zich eerst konden verheugen in een grote populariteit, in korte tijd zijn verworden tot alles wat verkeerd en verwerpelijk is. Dat geldt bijvoorbeeld niet alleen voor de ideologie van het multiculturalisme, die in de jaren negentig van VVD tot PvdA breed werd bejubeld (alleen op de flanken, Centrum Democraten en SP, was er kritiek te beluisteren), maar ook voor het veelgeprezen poldermodel. Het woord dook in de jaren negentig op om het opvallende succes van de Paarse Kabinetten te verklaren. Het had aanvankelijk vooral betrekking op de relatief harmonieuze samenwerking die er in Nederland bestaat tussen werkgevers en werknemers, maar werd al snel de aanduiding van het voor de Nederlandse cultuur kenmerkende streven om door middel van overleg tot consensus te komen. Clinton, Blair, Schröder en Jospin roemden het Kabinet-Kok en Nederland gold als gidsland op de Derde Weg die Europa tussen het Scylla van het onbarmhartige kapitalisme en het Charabdis van het militante communisme naar een welvarende, duurzame en rechtvaardige toekomst zou voeren. Zoals gebruikelijk had het succes vele vaders.
Maar ook hier sloeg de stemming in korte tijd volledig om. Na de Fortuynrevolte werd het poldermodel massaal verguisd en beschouwd als de oorzaak bij uitstek van de deplorabele staat waarin de natie plostkalps bleek te verkeren. Polderen, schikken en plooien werden synoniem met het sluiten van laffe compromissen en een gebrek aan bestuurlijke daadkracht. Ferme taal, confrontatiepolitiek en de roep om krachtig bestuur (wat in de praktijk neerkomt op permanente reorganisatie en krankzinnige beloningen aan de top), voerden het afgelopen decennium de boventoon.
Nu het decennium van Fortuyn achter ons ligt, lijkt de paniek in de polder echter weer wat tot bedaren te komen. Het polderen blijkt hardnekkiger te zijn dan de hysterie. Het duidelijkst laat zich dat aflezen aan de PVV. Waar Wilders zijn grote electorale succes tot voor kort voornamelijk te danken had aan zijn fortuynistische confrontatiepolitiek en geschimp op de Haagse polderkliek, daar is zijn beweging nu volop aan het polderen geslagen. De PVV wordt inmiddels niet alleen door VVD en CDA gedoogd als inofficiële regeringspartner (regeringsdeelname was nog net een stapje te ver), maar heeft als gedoogpartner ook zelf een fikse teug genomen uit het voor de polderpolitiek kenmerkende gedoogelixer. Partij-ideoloog Martin Bosma is tegenwoordig zelfs een welgeziene gast bij de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau voor de PvdA en heeft inmiddels zelfs een eigen opiniehoekje gekregen in de NRC, de buurtkrant van de vermaledijde Amsterdamse grachtengordel. Het kon daarom ook al nauwelijks meer verbazen dat zich met Statenlid Petra Kouwenberg zelfs een eerste PVV er met dubbele nationaliteit – waaronder, je kunt ook overdrijven, een Turkse! - heeft gemeld. Geen wonder dat Marine Le Pen, de moeder aller Europese populisten, Wilders inmiddels een met de vijand heulend watje noemt.
Menigeen beziet de groeiende salonfähigkeit van de PVV met zorg. Het lijkt mij echter eerder het bewijs van de kracht van het tolerante poldermodel. Om dat in te zien is het goed wat langer stil te staan bij de historische wortels van dit model. Er is in navolging van historici als Huizinga en Romein al vaker op gewezen dat het polderen letterlijk zijn oorsprong vindt in de hydrografische structuur van ons land. Een volk dat voor een niet onbelangrijk deel onder de zeespiegel woont, is in zijn eeuwige strijd tegen het water aangewezen op egalitaire samenwerking. De waterschappen behoren, de eerste dateert uit 1122, waren de eerste democratische bestuurs- en overlegorganen in ons land. Maar niet minder belangrijk is het feit dat de Nederlandse staat in de zestiende eeuw ontstond uit een godsdienstoorlog tussen protestanten en katholieken, na afloop waarvan een manier gevonden moest worden om op vreedzame wijze met elkaar samen te kunnen samenleven.
Zoals Herman Pleij in zijn Erasmus en het poldermodel (2005) heeft uiteengezet, bestaat het poldermodel uit een unieke en eigenzinnige combinatie van conflictmodel en consensusbereidheid. Het koppelt een permanente confrontatie van zeer uiteenlopende standpunten (die ook tot uitdrukking komt in de eeuwenoude debat-, kritiek- en cabaretcultuur) aan de bereidheid om compromissen te sluiten. Het poldermodel droeg ook sterk bij aan een sterke decentralisatie. De Republiek was eerder een praktisch samenwerkingsverband van stadstaatjes dan een overkoepelende staat. Dat decentralisme komt zelfs tot uitdrukking in de meervouden waarmee de Lage Landen zich altijd hebben getooid: van de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden tot aan het Koninkrijk der Nederlanden. Dit pluralistische poldermodel heeft bijzonder pacificerend gewerkt. Dat de moord op Fortuyn zo’n enorme impact kon hebben, vloeit mede voort uit het feit dat het ervoor gezorgd heeft dat ons land sinds de moord op de gebroeders De Witt in rampjaar 1672 geen politieke moord meer heeft gekend.
Terwijl autonome stadstaten als Athene en Sparta in het klassieke Griekenland en Venetië, Florence, Pisa, Lucca en Bologna in Italië tussen de dertiende en zeventiende eeuw zich uitputten in adellijk machtsvertoon en destructieve onderlinge oorlogen, kozen de poldersteden van meet af aan voor een pragmatisch samenwerkingsverband. En waar de Griekse tragedie, die vijfhonderd jaar voor onze jaartelling in Athene gelijktijdig met de democratie tot ontwikkeling kwam, op esthetisch-rituele wijze toont dat verblinde en overmoedige verabsolutering van het eigen gelijk onvermijdelijk tot rampspoed leidt, daar heeft de polderdemocratie gedurende meer dan drie eeuwen kans gezien deze pedagogische les van de tragedie in praktijk te brengen door de tegenstellingen met polderrituelen te pacificeren.
Natuurlijk heeft het poldermodel ook zijn schaduwzijden. Het stroperige overleg kost veel tijd, het kent, wanneer het op besluiten aankomt, vaak een gang naar achterkamertjes en het eindresultaat is zelden wat men het liefste zou willen. Wanneer we het poldermodel tolerant noemen, dan is dat vooral in de oorspronkelijke betekenis van het Latijnse tolerantia, dat slaat op het verduren van pijn, marteling of ziekte. In dat licht bezien is een werkelijk compromis geen gebrek aan bestuurlijke daadkracht, maar juist de moed om verschillen en tegenstellingen niet alleen te verduren in de zin van te doorstaan, maar ook de bereidheid en de moed de daarbij behorende spanningen te laten voortduren. En als zodanig is het verduren van deze pijn ook een verduurzamen van de voor een leefbare samenleving vereiste pluraliteit en diversiteit. Een dergelijke tolerantie vereist geen Krachtig Leiderschap maar juist – laten we een geuzennaam kiezen – een Zwak Bestuur!
Het poldermodel mag dan de heroïek ontberen die Grote Politiek doorgaans aankleeft, maar daar staat tegenover dat polderhelden, zoals internationaal geluksonderzoek keer op keer aantoont, langer en gelukkiger leven. Dat komt niet in de laatste plaats omdat het poldermodel een uitstekend medicijn is tegen religieus en seculier fundamentalisme. Dat Nederland een van de sterkst seculariseerde landen ter wereld is, is mede aan de polderrituelen te danken. En ook het seculiere, politieke fundamentalisme, zoals dat de vorige eeuw in de gedaante van fascisme en communisme tot ontwikkeling kwam, heeft mede dankzij het poldermodel nauwelijks voedingsboom in ons getroffen. En als het al tot ontwikkeling kwam, dan werd het door het poldermodel op efficiënte wijze gedomesticeerd.
In het licht van het voorafgaande is de vaak panische angst voor de vermeende religieuze en politieke fundamentalisering van Nederland overtrokken. Ten aanzien van de door de PVV gevreesde islamitisering van onze cultuur, kan niet alleen worden ingebracht dat er in de afgelopen decennia in kwantitatief opzicht reeds indrukwekkende successen zijn geboekt (toen Indonesië - de polder van smaragd - nog een kolonie van Nederland was, telde Nederland nog 65 miljoen moslims en was daarmee zelfs de grootste moslimnatie ter wereld!), maar de slordige achthonderdduizend moslims die nu nog in Nederland wonen seculariseren al net zo hard als de christenen. Het aantal moslims dat minimaal éénmaal per maand naar de moskee gaat, is volgens onderzoek van het Bureau van de Statistiek in het afgelopen decennium van 47 naar 35 procent gedaald. Als dat zo doorgaat is er over enkele decennia politiek gezien geen droog brood meer te verdienen met de ontislamitisering van ons land.
Omgekeerd laten de eerder genoemde polderbewegingen van de PVV zien dat ook de schotschriften van auteurs als Rob Riemen, die het electorale succes van de PVV zien als een bewijs voor ’de eeuwige terugkeer van het facisme’, met een flinke schep zout nemen. De provocerende, en soms zelfs beledigende toon van de PVV mag vaak onaangenaam in de oren klinken, maar ook dat hoort bij het polderritueel. Het afgelopen decennium is Nederland naarstig op zoek geweest naar zijn verloren identiteit en zijn talloze historische canons de revue gepasseerd. Terwijl die identiteit letterlijk onder onze voeten ligt. Polderen en laten polderen, dat is wat we altijd hebben gedaan en waarmee we even moedig als vrolijk moeten voortgaan.