Jos de Mul. Het einde van het einde. Enkele reflecties op het posthistorische karakter van de informatietechnologie. In: Informatie professional. Jaargang 6, 2002, nr. 2, 28-31.
Het einde van het einde behelst enkele filosofische reflecties op het posthistorische karakter van de informatietechnologie. De reflecties zijn geschreven door Jos de Mul, hoogleraar in de filosofie van ICT aan de Erasmus Universiteit, ten behoeve van conferentie voor informatieprofessionals in de Rode Hoed in Amsterdam, 15 december 2002.
De negentiende eeuw wordt met reden wel aangeduid als de eeuw van de historisering van het wereldbeeld. Daarmee wordt vanzelfsprekend niet bedoeld dat er voor de negentiende eeuw geen historisch besef bestond en zelfs niet dat de voor de moderne tijd kenmerkende lineaire geschiedsopvatting pas in de negentiende eeuw zou zijn ontstaan. Onder invloed van de Christelijke eschatologie heeft in de Westerse cultuur de voor de Oudheid karakteristieke cyclische opvatting van de geschiedenis al vroeg plaatsgemaakt voor de idee van een onomkeerbare rechtlijnige beweging. Wat de negentiende eeuw echter onderscheidt van de voorafgaande eeuwen is dat het begrip ‘geschiedenis’ in dit tijdvak tot de fundamentele metafysische categorie wordt. Voor het moderne bewustzijn, dat tot ver in de twintigste eeuw dominant is gebleven, kan de gehele werkelijkheid slechts ten volle worden verklaard en begrepen vanuit haar historische ontwikkeling en is er geen plaats meer voor welke referentie dan ook naar een buitenhistorische werkelijkheid. Niet alleen in de geesteswetenschappen worden culturele verschijnselen – zoals taal, zeden, staatsvormen etc. - primair begrepen vanuit hun historische ontwikkeling, maar ook in de natuurwetenschappen is een evolutionaire beschouwingswijze overheersend. Volgens deze beschouwingswijze kunnen materie, leven en bewustzijn slechts verklaard worden vanuit de ontwikkeling die zij sinds de ruim tien miljard jaar geleden plaatsgevonden big bang hebben doorgemaakt.
Voor ons, moderne, Westerse mensen, is het historische wereldbeeld zo fundamenteel en zelfsprekend, dat we ons nog nauwelijks een voorstelling kunnen maken van het statische wereldbeeld dat aan het fundamentele proces van historisering vooraf ging. We dienen echter onder ogen te zien dat dit historische wereldbeeld van relatief recente datum is en dat het nog maar de vraag is of het in de eenentwintigste eeuw zijn dominantie zal behouden. Onder invloed van de informatietechnologie lijkt zowel in de wetenschappen als in de alledaagse ervaring een ander tijdsbesef te ontstaan, dat we met een verlegenheidsterm zouden kunnen aanduiden als posthistorisch. Wij lijken momenteel getuige te zijn van een fundamentele transformatie in het wereldbeeld, waarvan ik enkele kenmerken zal trachten te verhelderen aan de hand van enkele alledaagse voorbeelden uit het leven van een hedendaagse computergebruiker.
Enige tijd geleden wilde ik nagaan op welke datum ik in het voorafgaande jaar een brief aan mijn Amerikaanse uitgever had geschreven. Toen ik de in MS Word geschreven brief opriep, bleek de tekstverwerker de datum in het briefhoofd automatisch te hebben vervangen door de actuele datum. Gelukkig kon ik de datum nog achterhalen omdat ik de brief in de tussentijd niet had veranderd, waardoor de Windows Verkenner de datum toonde waarop ik het bestand oorspronkelijk had opgeslagen. Bij mijn oude e-mailarchief is dat echter niet meer mogelijk. Toen ik enkele jaren geleden mijn oude Netscape e-mails converteerde naar mijn nieuwe e-mail programma, bleken ze om onverklaarbare redenen allemaal op 1 januari 1980 te zijn gedateerd. Onvermijdelijk waren ook het lettertype en de opmaak van de e-mail aangepast aan die van mijn nieuwe e-mailprogramma. De historische sensatie, die ons kan overvallen wanneer we een oude brief met zijn vergeelde papier en kenmerkende geur in handen krijgen, bleek plaatsgemaakt te hebben voor een posthistorische ervaring. Dezelfde ervaring werd vorig jaar in een Volkskrantcolumn beschreven door Francisco van Jole toen hij zijn eigen, per e-mail geschreven liefdesbrieven vergeleek met de tientallen jaren oude liefdesbrieven van zijn ouders die hij in hun nalatenschap had aangetroffen. De context waarin Van Jole zijn enigszins nostalgische mijmeringen presenteerde was het probleem van de digitale duurzaamheid. De razendsnelle ontwikkeling van besturingsystemen en software en de vluchtigheid van het Internet stelt de digitale archivering, zoals iedereen weet die zich daarmee bezig houdt, voor moeilijk te overschatten problemen. Het gaat me hier echter niet zozeer om dit probleem, dat vooral een probleem is van het historische bewustzijn, en evenmin wil ik hier vervallen in een uit ditzelfde bewustzijn ontspruitende nostalgische mijmering over de teloorgang van de historische sensatie. Waar het me hier om gaat is dat de genoemde voorbeelden ons een eerste indruk geven van de hybride vermenging van verleden en heden die kenmerkend is voor de door de informatietechnologie ontsloten posthistorische ervaring.
Het tweede voorbeeld kan ons helpen deze posthistorische ervaring nog wat nader te omlijnen. Vorig jaar hoorde ik op de autoradio Turn your lights down low, de toen net uitgebrachte nieuwe single van reggae artiest Bob Marley, waarin hij een duet zingt met zangeres Lauren Hill. Het was een zonderlinge ervaring, omdat ik wist dat Bob Marley reeds in 1981 is overleden en het nummer desalniettemin vanwege het hoge hiphopgehalte een bijzonder eigentijds karakter had. Het nummer bleek een door digitaal knip- en plakwerk geconstrueerd duet te zijn. Opnieuw onderging ik een posthistorische sensatie. Net als in het geval van de opgeroepen brief met de actuele datum hebben we hier te maken met een hybride mengvorm van verleden en heden. Natuurlijk staat de luisteraar nog steeds met één been in de historische tijd. Turn your lights down low is op een bepaald moment in de muziekgeschiedenis vervaardigd en ook mijn luisterervaring vond plaats in de historische tijd. Mijn speurtocht met behulp van Napster naar het nummer leerde echter dat de historische tracering van de oorsprong van het nummer niet eenvoudig was. Er bleken uiteenlopende versies en remixen van het nummer beschikbaar te zijn en pas toen ik de CD waarop dit nummer stond, had aangeschaft, verkreeg ik enige zekerheid dat ik de originele versie van de reconstructie te pakken had. Die zekerheid ontleende ik echter volledig aan het feit dat dit nummer op genoemde CD stond; in de door tijdloze bits opgebouwde digitale wereld is het onderscheid tussen originele en bewerkte bestanden niet op basis van materiële kenmerken, maar slechts op indirecte wijze, door digitale archeologie, vast te stellen. Dat leert ons dat de vermenging van verleden en heden is niet alleen hybride is, maar ook temporeel ambigu.
De verschillende versies die van Turn your lights down low in omloop zijn, illustreren ook het virtuele karakter van de posthistorische ervaring. Dat wil in deze context zeggen dat de postervaring slechts één actualisering betreft van een virtuele reeks mogelijke ervaringen. Een digitaal bestand is in feite een database van elementen die op talloze verschillende manieren kunnen worden gerecombineerd en verbonden met elementen uit andere bestanden. Nu geldt natuurlijk ook voor traditionele cultuurproducten dat de elementen daarvan op verschillende manieren onderling en met die uit andere producten kunnen worden gerecombineerd. Richard Dawkins heeft in dat verband naar analogie van de genetische terminologie het begrip memen geïntroduceerd: culturele bouwstenen die zich via de geest in steeds wisselende recombinaties reproduceren. Dat proces is vooral goed zichtbaar geworden in twintigste-eeuwse artistieke technieken als de collage, zoals die bijvoorbeeld door Picasso is ontwikkeld. Dergelijke technieken wijzen vooruit op een kenmerk dat in het domein van de informatietechnologie tot een fundamentele categorie van ons wereldbeeld is geworden. Dat laat zich nader illustreren aan de hand van de sterrenscreensaver die deel uitmaakt van het Windows besturingsysteem. Na enkele minuten van inactiviteit verandert deze screensaver het beeldscherm in een sterrenhemel, waarbij de illusie wordt gewekt dat ik mij met grote snelheid door het heelal beweeg. De gebruiker de hoeveelheid sterren en de snelheid waarmee ze zich door dit heelal bewegen instellen. Hoewel de keuzemogelijkheden relatief beperkt zijn (het aantal sterren dat gelijktijdig op het beeldscherm vertoond wordt, kan variëren van 10 tot 200 en de snelheidschaal kent 20 verschillende waarden), stelt de screensaver de gebruiker in staat niet minder dan 3800 (190x20) verschillende heelallen op te roepen. Iedere met behulp van deze ‘kosmische database’ getoonde configuratie is met andere woorden een actualisatie van een virtuele verzameling van 3800 sterrenwerelden. Deze virtuele verzameling is posthistorisch te noemen omdat alle 3799 niet-geactualiseerde werelden op virtuele wijze aanwezig zijn. Deze potentiële werelden liggen niet primair in het verleden of in de toekomst (hoewel sommige natuurlijk in het verleden kunnen zijn geactualiseerd of in de toekomst kunnen worden geactualiseerd), maar zijn virtueel tegenwoordig. Deze virtuele verzameling is eveneens posthistorisch te noemen omdat de opeenvolging van actualiseringen geen lineair tijdsverloop kent; de sterrenwerelden kunnen in iedere willekeurige (dat wil zeggen niet-lineaire) volgorde worden opgeroepen.
Nu is dit voorbeeld van de screensaver nog vrij onschuldig. We hebben hier immers te maken met een computerprogramma dat imaginaire werelden construeert en daarom tevens virtueel is in een andere veel gebruikte betekenis: deze werelden zijn niet werkelijk, maar roepen slechts een illusie van werkelijkheid op. Wanneer computerprogramma’s echter worden aangewend om te interveniëren in de sociale of fysische werkelijkheid. We kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan de computerprogramma’s die de financiële stromen in de global society – het zogeheten flitskapitaal – controleren en manipuleren. In dat geval is de impact van de posthistorische ervaring heel wat ingrijpender dan wanneer deze zich alleen voor het computerscherm afspeelt. En dat geldt bijvoorbeeld ook wanneer de informatietechnologie wordt ingezet op het terrein van de genetische manipulatie. De genenpool van het aardse leven wordt dan niet langer primair opgevat als een feitelijke, evolutionaire constellatie, maar veeleer als een database van een oneindig aantal virtuele levensvormen die naar believen kunnen worden geactualiseerd. De artistieke collage wordt dan met andere woorden tot een realiteitscheppende technologie. Anders dan de virtuele sterrenwerelden in de besproken screensaver kunnen, bijvoorbeeld, biologische computerprogramma’s die alternatieve evoluties simuleren worden aangewend om specifieke alternatieven tot werkelijkheid te maken. Hier wordt niet alleen in het verleden gerealiseerde levensvormen, maar ook – bijvoorbeeld door toevallige mutaties - toekomstige mogelijkheden object van informatietechnologische manipulatie. Hoewel nog niet zo spectaculair als in Spielbergs Jurassic Park of in science fiction films over cyborgs zoals Robocob, wordt onze wereld in toenemende mate bevolkt door met behulp van biologische informatietechnologie gecreëerde transgene levensvormen.
De drie in het voorafgaande genoemde kenmerken – hybride vermenging van verleden, heden en toekomst, temporele ambiguïteit en virtualiteit - stellen ons in staat een eerste voorstelling van de posthistorische realiteit en het daarmee verbonden wereldbeeld van de eenentwintigste eeuw te vormen. Een wereld met objecten en personen die een hybride constellatie vormen van virtuele, uit hun historische samenhang losgemaakte elementen. Voor de wezens die deze wereld bevolken zal de historische sensatie die gedurende enkele eeuwen de menselijke ervaring bepaalde waarschijnlijk even vreemd zijn als het statische wereldbeeld van de Middeleeuwer dat voor ons is.
De drie voorbeelden waarmee ik mijn betoog begon, lieten zien dat de posthistorische ervaring niet uitsluitend een toekomstvisie betreft, maar een ervaring die nu al in alledaagse praktijken werkzaam is. En ook in meer gespecialiseerde praktijken als het informatiebeheer en het elektronisch publiceren wordt een nieuwe ervaringsruimte ontsloten. In het tijdvak van de informatietechnologie wordt het literatuuruniversum niet langer primair opgevat als een feitelijke constellatie, maar veeleer als een database, een docuversum dat een oneindig aantal virtuele teksten omvat. Anders dan de Bibliotheek van Babel in het gelijknamige verhaal van Borges, die alle bestaande en mogelijke boeken huisvest, gaat het bij het docuvers niet om een werkelijke, maar om een virtuele verzameling teksten, waarvan specifieke constellaties naar wens kunnen worden geactualiseerd.
De informatieprofessional ziet zich geconfronteerd met de vraag hoe hij of zij een dergelijk posthistorisch docuversum kan archiveren. De meeste wetenschappelijke hyperteksten op het World Wide Web, die de klassieke, lineaire tekst nog als voorbeeld hebben, ontberen een betekenisvolle samenhang. Op dit moment worden echter informatietechnologieën ontwikkeld die de (wetenschappelijke) communicatie qua inhoud, structuur en logistiek fundamenteel veranderen. We kunnen daarbij denken aan de ontwikkeling van zogenaamde 'semantische links' die, in tegenstelling tot de huidige ongedifferentieerde hyperlinks, een complex semantisch web spinnen tussen fragmenten en onderdelen van hyperteksten. Deze stellen de gebruiker in staat talloze al of niet geïntendeerde relaties tussen wetenschappelijke concepten en ideeën zichtbaar te maken. De virtuele relaties die er in een publiceeromgeving bestaan kunnen daardoor worden geactualiseerd. Deze semantische transparantie kan leiden tot een snellere ideeënvorming en helpen de wetenschapper nieuwe onderzoeksvragen te formuleren.
De mogelijkheid betekenisvolle links in en tussen publicaties te leggen vergroot ook de argumentatieruimte van de lezende en schrijvende wetenschapper. Hij of zij is niet langer gebonden aan één specifiek betoog, maar heeft de mogelijkheid meerdere argumentatiepaden te exploreren. In een dergelijke publiceeromgeving kan bovendien de complexe realiteit van een onderzoekssituatie dichter worden benaderd dan in het geval van de lineaire publicatie die de dynamische werkelijkheid reduceert en fixeert. In deze mogelijkheden ligt een uitdaging voor de wetenschap als geheel, maar niet inde laatste plaats voor de informatiewetenschap en de informatieprofessional.
De vraag of we de posthistorische wereld in vergelijking met de historische als een vooruitgang of achteruitgang moeten beschouwen, zal waarschijnlijk niet eenduidig kunnen worden beantwoord. Als de geschiedenis ons in weerwil van wat vooruitgangsoptimisten en doemdenkers beweren iets heeft geleerd, dan is het wel dat voortgang van de geschiedenis altijd gepaard gaat met winst én verlies. Wie opgegroeid is in het tijdvak van de historisering en een levendig historisch besef heeft ontwikkeld zal waarschijnlijk vooral het verlies opmerken. Maar tegenover dit verlies staan nieuwe ervaringen en de realisatie van oude idealen. Zo bieden de door semantische links ontsloten argumentatieruimten de mogelijkheid het uit de Verlichting stammende ideaal niet op autoriteiten te vertrouwen maar voor zichzelf te denken te realiseren, maar evenzeer aan het romantische ideaal het verleden levend te houden. Maar zij doen dit op een wijze die noch door Verlichtingsdenkers noch door Romantici kon worden bevroed. Waar we ons met andere woorden in ieder geval op moeten voorbereiden is dat de posthistorische wereld, ook en niet in de laatste plaats die van de informatieprofessional, in veel opzichten fundamenteel anders zal zijn dan de historische waarin wij nu nog grotendeels leven.
Wie opgegroeid is in tijdvak van het historisch bewustzijn zal moeilijk de verleiding weerstaan om het ontluikende posthistorische bewustzijn historisch te situeren. Vanuit een filosofisch perspectief bezien zou men kunnen menen dat de virtualisering van het wereldbeeld de voltooiing vormt van een oude metafysische traditie die gericht is op het tegenwoordig stellen van dat wat is. Waar de traditionele wetenschappen er zich vooral op toelegden de actuele wereld in kaart te brengen, daar zijn de modale wetenschappen uit het tijdvak van de informatietechnologie veeleer gericht op de constructie van mogelijke werelden. Deze ‘virtualisering van het wereldbeeld’ kan worden beschouwd als de uitkomst van een lange, in de klassieke Oudheid begonnen traditie. We moeten ons er echter zowel vanuit een historisch als vanuit een posthistorisch perspectief voor behoeden in deze context het begrip ‘voltooiing’ te gebruiken. Ons historische besef leert dat de in het tijdvak van het historische bewustzijn herhaaldelijk verkondigde voorspellingen van het einde van de geschiedenis de historische voortgang nooit hebben kunnen doen stoppen. Voor het posthistorische bewustzijn zal, op een nog fundamentelere wijze, ieder spreken van lineaire voortgang obsoleet zijn. Als er door het posthistorische bewustzijn al een einde zal worden vastgesteld, dan zal dat slechts over het einde zijn van het spreken over het einde.
Daarmee is niet gezegd dat er voor het posthistorische bewustzijn geen enkele tijdservaring zal bestaan. Wanneer we ons een voorstelling van de posthistorische tijdservaring zouden willen maken, dan biedt de toevalsmuziek van de Amerikaanse componist John Cage daarvoor wellicht een vruchtbaar aanknopingspunt. Toen een in de klassieke, lineaire muziektraditie opgegroeide toehoorder naar aanleiding van een van Cage’s composities de componist vroeg of die muziek eigenlijk wel een begin, een midden en een eind bezat, antwoordde Cage dat dat vanzelfsprekend wel het geval was, maar niet noodzakelijk in die volgorde. Om die reden is uitsluitend in de historische tijd met deze anekdote deze reflectie op de posthistoriciteit tot zijn eind gekomen.