Essays in newspapers and cultural magazins
Typography
  • Smaller Small Medium Big Bigger
  • Default Helvetica Segoe Georgia Times
Jos de Mul. (On)Echt Bali. De uitvinding van het Laatste Paradijs. Trouw. Katern Letter & Geest. Zaterdag 13 oktober 2018, 4-8.

Toerisme heeft in onze onverzadigbare zoektocht naar de hemel de plaats van religie ingenomen, betoogde filosoof Ruud Welten laatst in De Groene. De toerist gelooft niet langer in God, maar blijft de hoop op verlossing koesteren, en veronderstelt (net als de traditionele gelovige) dat het ware leven elders is, aan gene zijde van het geploeter en de zorgen en verveling van alledag. 

Als er één plaats op aarde aanspraak maakt op de titel toeristenparadijs, dan is het Bali wel, volgens de reisfolders The Last Paradise. Het heeft de palmbomenstranden, het tropische klimaat en het vrouwelijk schoon van de Stille Zuidzee-eilanden, de oosterse mysteries, de kleurrijke rituelen en tempelpracht van het hindoeïstische India, en een natuurschoonheid die kan wedijveren met die van het Amazonegebied. En dat alles bijeen op een eiland niet veel groter dan Gelderland en voorzien van alle luxe die je van een paradijs verwacht.

Uit de niet-aflatende stroom fotoboeken, films, reisgidsen, antropologische studies en romans die sinds de ‘ontdekking’ van Bali in het begin van twintigste eeuw zijn verschenen, doemt het beeld op van een paradijselijke beschaving, waarin iedereen kunstenaar is en in sensuele en spirituele harmonie met elkaar en de natuur leeft, waarin homoseksualiteit geen taboe is en ze – anders dan in het islamitische Java – niet op een god meer of minder kijken. 

Sinds onze zoon vijftien jaar geleden naar Bali verhuisde, daar trouwde met een Indonesische en er een bestaan opbouwde in de toeristensector, bezoeken we het eiland vrijwel jaarlijks. We genieten van de warmte en de keuken, wonen kleurrijke ceremonies bij (de hindoekalender kent meer feestdagen dan dagen in het jaar), vergapen ons aan de schitterende, door gamelanmuziek begeleide crematies aan zee, en rennen met expats en locals mee in hash runs door rijstvelden en dorpen. Ook wij hebben ons hart verloren aan Bali. En we zijn de enigen niet. Het dichtbevolkte eiland met ruim 4.2 miljoen inwoners (tweemaal zoveel als Gelderland), ontvangt jaarlijks ruim 15 miljoen toeristen, onder wie 200.000  Nederlanders. 

Het moderne toerisme is een merkwaardig fenomeen. Nadat de nomadische mens zich ging vestigen, reisde men duizenden jaren sporadisch, bijna altijd uit noodzaak. Reizen voor het plezier begon pas in de achttiende eeuw, toen in adellijke kringen de grand tour in zwang kwam, een ronde langs de hoogtepunten van de Europese cultuur. In de 19de eeuw legde Thomas Cook met zijn georganiseerde treinreizen de basis voor het massatoerisme. De grauwe werkelijkheid van de Industriële Revolutie, met zijn lange werktijden en erbarmelijke leefomstandigheden, ondermijnde het arbeidspotentieel van het proletariaat, en er ontstond onder de elite het besef dat vakantie een gezondere vorm van de noodzakelijke ontspanning bood dan alcohol. Bovendien riep de vervreemding en vervuiling die gepaard ging met de industrialisatie een romantisch verlangen op naar een authentieker leven in harmonie met de natuur. Doordat een terugkeer naar de ‘goede, oude tijd’ onmogelijk is, richtte het verlangen zich op exotische culturen waar dat paradijselijke leven nog niet was gecorrumpeerd door de moderniteit. 

De vakantiereis is een hedendaagse pelgrimage, deel van de snelst groeiende religie ter wereld: het toerisme. Dat is inmiddels goed voor 10 procent van het internationaal bruto product. In Bali is dat percentage zelfs 70. De helft van de Balinezen werkt in de toeristen­industrie.

Het paradijs krijgt daardoor steeds helsere trekken. De ecologische voetafdruk van de miljoenen toeristen die Bali jaarlijks per vliegtuig bezoeken, is gigantisch. Ze produceren enorme hoeveelheden afval en dragen bij aan het nijpend watertekort. Rijstvelden moeten wijken voor wegen en resorts. De koraalriffen verdwijnen.  De zuidelijke punt van Bali vormt één grote verkeersopstopping. Het paradijs trekt ook prostitutie, drugsgebruik en criminaliteit aan. Het toerisme vergroot bovendien de kloof tussen arm en rijk. Ook terroristische aanslagen als die in Kuta (2002, meer dan tweehonderd doden) staan niet los van het toerisme.  

En dan is er de tragische ironie die het toerisme aankleeft. De massale zoektocht naar authenticiteit vernietigt precies dat wat men in de exotische culturen hoopt te vinden. Grote internationale hotels en beach resorts bieden slechts pseudo-ervaringen, een geregisseerde authenticiteit, opgevoerd voor toeristen die het resort zelden verlaten. De ceremoniële dansen dienen, ontdaan van hun religieuze context, slechts als bewegend behang voor luxueuze all you can eat diners aan de rand van het zwembad. 

Als reactie op het resorttoerisme heeft de Indonesische overheid vanaf de jaren zeventig geprobeerd meer recht te doen aan de authentieke cultuur van Bali, bijvoorbeeld door het bevorderen van duurzaam, kleinschalig cultuurtoerisme. Ngo’s stimuleren het contact met de locals: je kunt als voluntourist Engels leren aan kinderen in achterstandsdorpen of voorlichting geven over hygiëne en milieubewustzijn. Ook ecotoerisme maakt een opmars: logeren in accommodaties zonder airco en zwembad, maar met vegetarische maaltijden en yogalessen. 

Het zijn druppels op een gloeiende plaat, als ze al geen nieuw verdienmodel van neokolo­niaal toerisme zijn. Volgens critici stoppen ze de afbraak van de authentieke Balinese cultuur niet. 

Als die al ooit heeft bestaan.

Het grote aantal Nederlandse toeristen op Bali hangt samen met de koloniale geschiedenis, waarin Bali de proeftuin werd voor het ‘uitvinden van tradities’. Hoewel Nederland bijna drie eeuwen lang grote delen van het huidige Indonesië overheerste, bood Bali hardnekkig weerstand. Uiteindelijk veroverde het Nederlands-Indische leger in de 19de eeuw niet meer dan de smalle noordelijke kuststrook op de strijdlustige Balinese koninkrijkjes.

In ‘Bali. A Paradise Created’ (1989) beschrijft Adrian Vickers de fascinatie van de Nederlanders. Hoewel ze ontzag hadden voor de Balinezen, die erin waren geslaagd de islam, de dominante religie in de archipel, buiten de deur te houden, was het beeld overwegend negatief. Balinezen waren onbetrouwbare wilden, lui, behalve bij het maken van amok, en behept met barbaarse praktijken als weduwenverbranding.

Het slechte imago hinderde de lucratieve ­slavenhandel overigens niet; in de zeventiende eeuw leverden de Balinezen jaarlijks vele honderden slaven en slavinnen aan de markt in ­Batavia.

Nederland legde zich erbij neer slechts een klein deel van Bali onder controle te hebben omdat er, anders dan op de specerij-eilanden, weinig te halen viel. Rond 1900 veranderde dit. Omdat de slavernij afgeschaft was, ontwikkelde Nederland een nieuw businessmodel. De ­Nederlandse Handelsmaatschappij richtte zich op grootschalige verkoop van opium op Java. In 1894 opende de eerste staatsopiumfabriek in Batavia. Opium werd via staatswinkels met fikse belastingwinst verkocht aan een groeiend ­leger Javaanse verslaafden. 

Een van de gevolgen van dit Nederlandse pushbeleid was dat de Balinezen zich gingen toeleggen op de lucratieve smokkel van rookopium naar Java. Dat schaadde de Nederlandse belangen. Nederland greep in 1894 in. Dat was dankzij het nieuwe vijfschots-repeteergeweer een ongelijke strijd. De Balinese kolonie op Lombok werd met de grond gelijkgemaakt en op bevel van Gouverneur-Generaal Van Heutsz werden vanuit Sanur de meeste Balinese koninkrijkjes veroverd. Aan Nederlandse zijde vielen enkele tientallen slachtoffers, de Balinezen werden met duizenden vermoord. Veel slachtoffers waren het gevolg van poepoetans, de Balinese variant van de jihad, waarbij de koninklijke familie en hofhouding zich, met heilige krissen in de hand en in witte ceremoniële kleding gehuld, in de kogelregen stortten. 

Deze bloedbaden brachten de Nederlands-Indische overheid in ernstige verlegenheid. De reactie was een ethische politiek, gericht op de belangen van de inheemse bevolking en het behoudvan de lokale cultuur. 

Historicus Henk Schulte Noordholt heeft in ‘The Making of Traditional Bali’ (1994) laten zien dat bij dit ‘herstel’ van het traditionele Bali niet zozeer werd uitgegaan van de historische realiteit, maar van het romantische idee dat de Balinese cultuur een ononderbroken voortzetting is van het hindoeïstische Majapahit-rijk, dat met de opkomst van de islam ten onder was gegaan. Daartoe blies de koloniale overheid het kastensysteem, dat op Bali nog slechts in verwaterde vorm bestond, nieuw leven in, en liet zich leiden door een geïdealiseerd beeld van het verleden van Bali, dat zou bestaan uit even harmonieuze als kunstzinnige dorpsgemeenschappen. In werkelijkheid was deze ‘Balinisering’ een paternalistische, westerse constructie.

Op het gebied van de kunsten werd de Nederlandse overheid daarbij geholpen door een internationale groep kunstenaars. De invloedrijkste was de Duitse schilder, musicus, choreograaf en filmer Walter Spies, die zich in 1927 in Ubut vestigde. Hij was een onvermoeibare pleitbezorger van de traditionele Balinese kunsten. Het is niet zonder ironie dat hij de Balinese schilders aanzette tot geheel nieuwe genres en kleurgebruik, en erop lette dat ze het formaat van hun schilderijen aanpasten aan de afmetingen van de toeristenkoffer.

Ook op het gebied van de dans deinsde Spies niet terug voor een update van tradities. Zo ontstond de nu beroemde kecak performance rond 1930 door het combineren van gezangen uit trance-rituelen met verhaallijnen uit de klassieke hindoeïstische Ramayanamythe. De beroemde Barongdans over de strijd tussen de heks Rangda en een heilig dier, gebaseerd op een uitdrijvingsritueel, sneed Spies qua choreografie en lengte toe op de uitvoering tijdens de Koloniale Tentoonstelling in Parijs in 1931, die een onuitwisbare indruk maakte, onder anderen op de avant-gardistische theatermaker Antonin Artaud.

Dit zijn schoolvoorbeelden van wat Eric Hobsbawm en Terence Ranger in hun gelijk­namige boek uit 1992 een ‘Invention of Tradi­tion’ noemen. Dergelijke ‘uitvindingen’ zijn ­reacties op grote maatschappelijke veranderingen, waarbij innovaties worden gepresenteerd als eeuwenoude tradities. 

Omdat in Nederland dominee en koopman hand in hand gaan, zag de koloniale overheid na de afschaffing van slavenhandel en opiumverkoop in de nieuw geconstrueerde ‘authentieke’ cultuur een aantrekkelijk nieuw verdienmodel. Toerisme! Vanaf 1924 verzorgde de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) vanuit de Balinese haven Singaraja wekelijkse toeristische cruises vanuit Singapore, Surabaya, Makassar en later ook Australië. Toeristen werden gedurende een week met auto’s rondgereden over Bali en sinds 1928 ondergebracht in het nog steeds bestaande Bali Hotel in de hoofdstad Denpasar. 

Dankzij de grote stroom publicaties over het ‘laatste paradijs’ nam het aantal toeristen zienderogen toe, van enkele honderden in 1920 tot drieduizend in 1940. Door de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en de coup van Soeharto in 1965 (die op Bali 80.000 ‘communistische’ slachtoffers kostte) stagneerde deze groei, maar vanaf het eind van de jaren zestig kreeg het toerisme een steeds massaler karakter.

De bouw van het Ngurah Rai International Airport in 1969 en de beslissing om van Nusa Dua – de zuidelijke punt van het eiland – een  beach resort tourist zone te maken, deed het aantal toeristen snel oplopen.  Vanaf de jaren  tachtig schoten in Kuta en Sanur de luxe hotels uit de grond en groeide Bali met 12 miljoen toeristen per jaar uit tot een van de populairste vakantiebestemmingen ter wereld.

Met onze zoon en schoondochter eten we op het strand van Jimbaran verse vis en schelpdieren, bereid op walmende, met kokosnootbasten gestookte grills, terwijl we de zon spectaculair in de zee zien zakken. Onderwerp van gesprek: de Disneyficatie. Wordt Bali een bedacht pretpark? Is niet de hele Balinese cultuur, zoals die die in de koloniale periode is geconstrueerd, een voorbeeld van staged authenticity – een toneelstukje, nepcultuur? 

Dergelijke kritiek gaat uit van eenzelfde ­naïeve notie van authenticiteit als de verdedigers van Bali’s ‘eeuwenoude identiteit’. Culturen hebben zich altijd ontwikkeld door zich met andere culturen te mengen. Het huidige Bali is een hybride cultuur voorbij de tegenstelling van globaal en lokaal, traditie en moderniteit, cultuur en toerisme. De nieuwe tradities verslijten ze, vanwege een gebrekkig historisch besef of uit berekening, voor eeuwig, of minstens Heel Oud.

Het cultuurtoerisme is toeristencultuur geworden, zo schrijft de Japanse antropoloog Shinji Yamashita in ‘Bali and Beyond. Explorations in the Anthopology of Tourism’. Het wonder van Bali is niet dat het een eeuwige essentie heeft die zich staande houdt tegenover de corrumperende overmacht van het neokoloniale toerisme, maar dat de Balinezen die overmacht creatief benutten: ze plukken uiteenlopende elementen uit de mondiale culturele database en weten daar een energieke nieuwe authenticiteit van te maken. 

Laten we die cultuur niet idealiseren. Dat is ook de boodschap van de ‘plasticologische’ schilderijen van Made Bayak, te zien op de tentoonstelling ‘Bali. Welcome in Paradise’, die gisteren in het Museum Volkenkunde in Leiden werd geopend. Op ‘Legong Dance’, deel van de seri rekonstruksi eksotisme Bali is de iconische Balinese danseres geschilderd op plastic afval en omringd door logo’s van KFC en CocaCola. 

Het paradijselijke Bali bestaat – zoals alle paradijzen – slechts in de verbeelding. Maar daarover hoeven we niet te treuren, want schilderijen als die van Made Bayak laten zien dat de Balinese cultuur nog springlevend is.

 

Welcome in Paradise

Van 12 oktober 2018 t/m 26 mei 2019 is in het Museum Volkenkunde Leiden de tentoonstelling ‘Bali. Welcome to Paradise’ te zien. Aan de hand van zijn beroemde volkenkundige collectie en ontmoetingen met diverse eilandbewoners gunt het museum de bezoekers een kijkje achter de coulissen van het toeristenparadijs, en toont het dat de ‘ontdekking’ van dit paradijs nauw verbonden is met de koloniale geschiedenis. Zo zijn er naast oudere culturele schatten ook werken te zien van de Duitse kunstenaar Walter Spies (1895-1942), die een belangrijke stempel heeft gedrukt op de twintigste-eeuwse Balinese schilderkunst en dans, en van zijn Balinese leerlingen. Maar er is ook plaats ingeruimd voor de jonge activistische kunstenaar Made Bayak, die in zijn plasticologische werken een van de vele schaduwzijden van het paradijs toont. 

 

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Onlangs verschenen

Boeken van Jos de Mul

Doorzoek deze website

Contactinformatie