Essays in newspapers and cultural magazins
Typography
  • Smaller Small Medium Big Bigger
  • Default Helvetica Segoe Georgia Times
Jos de Mul. Kruistocht tegen arrogante Oxford-filosofie, De Volkskrant, Bijlage Cicero, 19 december 1997, 41.

DENKEN UIT HARTSTOCHT

De Britse filosoof Bryan Magee heeft zijn bekendheid bij het grote publiek vooral te danken aan de  radio- en televisieseries over filosofie die hij in de jaren zestig en zeventig voor de BBC maakte. In deze programma's trad Magee prominent op de voorgrond als vragensteller en de soms enigszins betweterige samenvatter van de gedachten van zijn gasten. Televisieseries als Men of Ideas  en The Great Philosophers (de laatstgenoemde serie is ook in Nederland te zien geweest) trokken wereldwijd miljoenen kijkers en de boeken die naar aanleiding van deze series werden gepubliceerd veroverden zelfs een plaats in de bestsellerslijsten. Waarschijnlijk is dat de reden dat Uitgeverij Anthos het heeft aangedurfd de bijna zeshonderd pagina's omvattende  autobiografie die Magee eerder dit jaar publiceerde integraal te vertalen.

De autobiografie toont Magee als een veelzijdig man. Na zijn studies geschiedenis en filosofie in Oxford en Yale (1949-1955) kiest hij uit afschuw voor de in zijn ogen bekrompen academische wereld voor een politieke en journalistieke carrière.  In 1960 wordt hij gekozen als parlementslid voor Labour en hij zal dat tot 1983 blijven. Daarnaast legt hij zich toe op free lance radio- en televisiejournalistiek. Hij reist veel in deze jaren en publiceert als neerslag van zijn journalistieke werk een reeks populair-wetenschappelijke boeken over uiteenlopende onderwerpen als homoseksualiteit, politiek en filosofie. Hij manifesteert zich bovendien als een geslaagd theater- en muziekcriticus. Met name zijn  boek Aspects of Wagner (1968) oogst lovende kritieken. Ten slotte timmert hij, zij het met minder succes, ook als literator aan de weg. Hij publiceert o.a. een dichtbundel, een bundel reisverhalen  en twee  romans.

Hoewel al deze activiteiten de revue passeren in Magee's autobiografie, spelen ze daarin een ondergeschikte rol. Zoals de titel al suggereert is Bekentenissen van een filosoof  vooral een verslag van Magee's niet aflatende worsteling met de wijsbegeerte. Als negenjarige breekt Bryan zich 's nachts in bed al het hoofd over de vraag of de tijd een begin heeft en of de ruimte eindig of oneindig is: "Ik begon de wereld waarin ik leefde als een oord boordevol tegenspraken en raadsels te beschouwen. Waar je ook over nadacht, vrijwel ogenblikkelijk belandde je tussen de paradoxen en onvoorstelbare zaken. Ik hunkerde ernaar het te begrijpen". Dat Magee ondanks deze hunkering zich na de middelbare school in Oxford niet onmiddellijk op de studie filosofie stort, maar eerst enkele jaren geschiedenis studeert, hangt samen met de aard van de universitaire filosofie-opleiding in deze tijd. Deze staat ver af van  de grote filosofische vragen die  Magee zich stelt. Onder invloed van Moore, Russell en Wittgenstein  was het vraagstuk van de taal centraal komen te staan. Hoewel Magee waardering heeft voor de scherpzinnige analyses van de twee laatstgenoemden, is de analytische wijsbegeerte volgens hem een doodlopende weg ingeslagen. Terwijl Russell en de jonge Wittgenstein  de taalanalyse als een middel beschouwden  om een beter inzicht in de wereld te krijgen, is zij volgens Magee voor de generaties na hen een doel op zich geworden. De vrijwel exclusieve aandacht voor de taal weerhoudt de analytici ervan zelfs maar te pogen de wereld te begrijpen. Zij zijn  eindeloos bezig hun bril te poetsen zonder er ooit een blik door te werpen. Bovendien maken ze de onvergeeflijke fout te denken dat alle ervaringen in taal kunnen worden uitgedrukt. De meeste ervaringen, denk bijvoorbeeld aan de rijkdom van een simpele waarneming van de ruimte waarin we ons bevinden, het beluisteren van een sonate of het beleven  van een orgasme, laten zich volgens Magee juist in het geheel niet in taal vangen.

Het is overigens niet alleen de inhoud van de Oxford-filosofie die Magee tegen de borst stoot. Ook het intellectuele klimaat waarin deze filosofie zich ontwikkelde moet het ontgelden.  De auteur schetst een amusant, maar nogal ontluisterend beeld van onverbloemde zelfgenoegzaamheid, wereldvreemde arrogantie en geestelijke terreur jegens andersdenkenden. Hoewel dit beeld zeker herkenning oproept, ontkom  ik niet aan de indruk dat Magee, die in 1970 korte tijd in Oxford doceerde, daarbij een aantal persoonlijke rekeningen te vereffenen heeft. Een indicatie daarvoor is ook de hardnekkigheid waarmee hij voor zijn latere filosofische radio- en televisieseries bepaalde denkers niet uitnodigt.

Behalve een kruistocht tegen de Oxford-filosofie is Magee's autobiografie vooral ook het relaas van zijn pogingen aan de beperkingen van de analytische wijsbegeerte te ontsnappen. Zijn verblijf aan de universiteit van Yale, die hij roemt om haar tolerante geestelijke klimaat, stelt hem in staat uitvoerige studie te maken van Kant. Dat Kant, en later Schopenhauer, uitgroeien tot zijn grote filosofische helden is overigens niet geheel toevallig. Hij was reeds in Engeland op hun spoor gezet door het werk van de jonge Wittgenstein en van Karl Popper, met wie hij  een vriendschappelijke relatie onderhoudt. Het werk van deze beiden uit Wenen afkomstige denkers is sterk gekleurd door het transcendentale idealisme van Kant en door Schopenhauers interpretatie daarvan. Volgens Kant en Schopenhauer kennen wij de werkelijkheid slechts zoals deze zich voordoet aan ons kenvermogen. Zo zijn tijd en ruimte volgens deze denkers geen objectieve eigenschappen van de werkelijkheid, maar de vormen waarin de mens de werkelijkheid opvat. De aldus ervaren verschijnselen kunnen door de wetenschap op adequate wijze worden beschreven en verklaard. De dingen als zodanig, waartoe ook de menselijke subjectiviteit behoort, zijn niet toegankelijk voor de menselijke kennis. Magee is het met de jonge Wittgenstein eens dat over  deze wereld aan gene zijde van de verschijnselen geen wetenschappelijke uitspraken kunnen worden gedaan. In de beroemde woorden van Wittgenstein: waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.

Anders dan de meeste Engelse volgelingen van Wittgenstein, die zijn werk opvatten als een positivistisch manifest dat oproept ons tot de wereld van de verschijnselen te beperken, onderstreept Magee met Wittgenstein dat de belangrijkste levensvragen juist betrekking hebben op de werkelijkheid aan gene zijde van onze empirische ervaring. Hoewel we geen wetenschappijke uitspraken  over deze werkelijkheid kunnen doen,  kan zij zich wel aan ons tonen, bijvoorbeeld in een morele handeling of in de ervaring van een kunstwerk.  En - last but not least! - kunnen we haar  filosofisch interpreteren: . "Er zijn maar weinig echte waarheden in de filosofie. Voor het grootste deel gaat de filosofie over verschillende manieren om de dingen te bezien, en het doel ervan is niet zozeer het verwerven van kennis, als wel van begrip. Een originele filosoof zegt in feite tegen ons: 'Je zult de dingen beter begrijpen als je ze zo bekijkt'".

Op basis van dit uitgangspunt mondt  Magee's autobiografie uit in  een reeks bespiegelingen over vrijheid, de menselijke onwetendheid, en de mogelijkheid van een leven na de dood. Een origineel denker kun je hem daarbij moeilijk noemen. Tot veel meer dan het samenvatten van het gedachtengoed van zijn filosofische helden komt hij niet. In dit licht bezien is Magee's stelling dat we, als we willen leren filosoferen, het beste te rade kunnen gaan bij de grote denkers zelf, niet  direct een wervende reclame voor zijn boek. Maar zelfs wanneer men een meer welwillende houding ten opzichte van secundaire literatuur inneemt, kan het boek niet overtuigen. Op de achterkaft wordt het boek aangeprezen als 'De wereld van Sofie voor volwassenen'. Deze belofte maakt het boek allerminst waar. Weliswaar beschrijft Magee op onderhoudende en soms enthousiasmerende wijze de denkbeelden van een aantal grote denkers, maar het overzicht dat hij biedt  is veel te fragmentarisch, onvolledig en onsamenhangend om als inleiding in geschiedenis van de filosofie te kunnen dienen. Ook als intellectuele autobiografie vind ik Bekentenissen van een filosoof niet werkelijk geslaagd te noemen.  Weliswaar schetst Magee  tegen de achtergrond van de naoorlogse Engelse filosofie een aardig, met vaak bijzonder vermakelijke typeringen van tijdgenoten gelardeerd beeld van zijn eigen ontwikkeling,  maar voor een denker van het formaat van Magee is zeshonderd bladzijden wel een beetje te veel van het goede. De auteur vervalt daardoor nogal eens in herhaling en de toon is, achter de facade van bescheidenheid, herhaaldelijk ronduit zelfingenomen. In dit opzicht heeft Magee zich nooit volledig aan de Oxford-filosofie weten te ontworstelen.

 

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Onlangs verschenen

Boeken van Jos de Mul

Doorzoek deze website

Contactinformatie