Essays in newspapers and cultural magazins
Typography
  • Smaller Small Medium Big Bigger
  • Default Helvetica Segoe Georgia Times
Jos de Mul. We're only in it for the money. in Joost Zwagerman (red). Groeten van Rottumerplaat. Het beslissende album volgens 100 en enige schrijvers. Speciaal nummer van Wah Wah. Literair poptijdschrift, nr. 10 (2008), 180-182.

Het moet eind 1969 bij Adje zijn geweest. Zijn volgestouwde zolderkamer bevatte talloze schatten: wierook die door zijn oudere broer uit een Hindoetempel in India was meegenomen (althans dat beweerde hij), een beduimeld exemplaar van The Doors of Perception van Aldous Huxley, de vloeistofprojector waarmee hij schoolfeesten voorzag van een doorschijnend vliesje mystiek, het underground magazine Aloha met de wonderlijke strips van Robert Crumb.

Ik was bijna veertien en Adjes zolderkamer was een schacht die toegang bood tot een heerlijke, maar ook wat beangstigende nieuwe wereld, ergens zwevend boven San Francisco, Amsterdam en India. Een wereld die niet alleen in kilometers gemeten, maar ook wat verbeeldingskracht betreft ver voorbij mijn horizon lag, maar die via mijn oren langzaam bezit van mij nam.

De eerste langspeelplaat die ik op aanraden van Adje kocht was Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band van de Beatles en op mijn tienerkamer was het vooral de door sitarklanken omfloerste stem van George Harrison die me deed wegdromen:

When you've seen beyond yourself then you may find

Peace of mind is waiting there

And the time will come when you see we're all one

And life flows on within you and without you

Ieder bezoek aan de tempel van Adje was een ritueel, waarbij hij mij inwijdde in de magische klanken van Jefferson Airplane, Quicksilver Messenger Service, Mathhews Southern Comfort, King Crimson, Captain Beefheart, The Third Ear Band, Ravi Shankar, Grateful Dead, The Velvet Underground. Ik keek tegen de twee jaar oudere Adje op, want hij leek thuis te zijn in die geheimzinnige wereld waartoe ik ook zo graag wilde behoren.

Muziek is onlosmakelijk verbonden met persoonlijke ervaringen, stemmingen en herinneringen. En geen ander genre dan popmuziek is zozeer verstrengeld met de jeugdige zoektocht naar de eigen identiteit. Voor mij was die tocht in 1968 begonnen, toen ik met een veel te grote boekentas de eerste klas van het Petrus Hondius Lyceum in Terneuzen betrad. De lucht was nog zwanger van de voorafgaande Summer of Love, en de tegencultuur drong langzaam de provincie binnen en mobiliseerde al mijn zintuigen. In het straatbeeld verscheen een nieuwe mensensoort, op blote voeten, het lange haar getooid met bloemen en kralen, gekleed in psychedelisch gekleurde T-shirts en Afghaanse jassen, omringd door de geur van patchoeli en henna.

Het was het jaar van het legendarische optreden van Pink Floyd in het Terneuzense Patronaatsgebouw – een van de eerste optredens van de band buiten Engeland en een van de laatste met Syd Barrett – waarvan ik achteraf zo graag getuige had willen zijn. Iedere nieuwe ervaring uit die periode is getoonzet. Ik kan nog altijd Procol Harem’s Whiter Shade of Pale niet horen zonder mij de intensiteit te herinneren van de eerste, schuchtere kus, gewisseld tijdens een schoolfeest in de halfduistere, met visnetten versierde hal. De vroege Dylan is voor mij onlosmakelijk verbonden met de ‘aksies’ tegen de oorlog in Vietnam, Outspan sinaasappelen en de kerncentrale bij Doel. En de stemmen van Grace Slick op het album Surrealistic Pillow en Dr. John the Night Tripper op Gris Gris, een paar jaar later live gehoord op een VPRO Picknick in Vlissingen, geuren nog altijd naar de geur van de smeulende Afghaanse hash in de waterpijp die op het festivalterrein rondging. En naar de verbijstering die, op onze rug op de zeedijk liggend, de onmetelijkheid van het heelal vervolgens in ons opriep.

Ook in mijn latere leven heb ik nog regelmatig muziek gehoord die een grote indruk op mij maakte, maar nooit hebben muzikale indrukken zich opnieuw zo diep kunnen nestelen als in de jaren dat ik de wereld en mijzelf ontdekte. Toen Joost Zwagerman mij in 2008 vroeg een bijdrage te leveren aan een speciaal nummer van het literaire poptijdschrift WahWah over ‘het beslissende popalbum volgens 100 en enige schrijvers’, was het duidelijk dat mijn beslissende album uit de jaren rond 1968 moest stammen. Maar een keus te maken uit de muziek die mij toen heeft gevormd was moeilijk. Er waren zoveel kandidaten, die om heel verschillende redenen belangrijk voor mij waren. Hier kon – zoals zo vaak in het leven – alleen het toeval beslissen.

Ik las de e-mail die Joost mij toezond in de Michigan Union in Ann Arbor, waar ik in 2008 als gasthoogleraar aan de University of Michigan verbleef. Op de trap van deze beroemde studentensociëteit kondigde John F. Kennedy op 14 oktober 1960 de oprichting van een vrijwilligersorganisatie aan die het Peace Corps zou gaan heten. De universiteit van Michigan zou in de zestiger jaren een voortrekkersrol spelen bij de studentenprotesten in de Verenigde Staten en geldt, met Berkeley nog steeds als een van de boegbeelden van links Amerika. En terwijl mijn ogen over de e-mail op het beeldscherm van mijn laptop gleden, waren plotsklaps die zinnen er weer: What’s there to live for? Who needs the Peace Corps?

Het was eind 1969 bij Adje. De ontregeling begon toen hij me met een brede grijns de hoes van het album aanreikte, een malicieuze parodie op Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band, het album waarmee de Beatles in 1967 het tijdperk van de Flower Power officieel hadden ingeluid. Waar de vier Beatles in kleurrijke fantasie-uniformen gehuld voor een keurig bloemperk staan, toonde deze hoes een zootje ongeregeld, staande in een bed vol groenten en fruit, die samen het woord Mothers vormen. Op de bass drum de naam van het album: We’re only in it for the money. Gezien de bijkans  goddelijke status die de Beatles voor mij hadden, betekende deze titel niet minder dan heiligschennis. Adje vertelde me dat het album van 1968 dateerde en dat de freak met de zwarte snor en sik, het haar in staartjes en in minirok gehuld, Frank Zappa heette en de leider van de Mothers of Invention was en zette ondertussen de plaat op. De volgende veertig minuten werd mijn prille wereldbeeld genadeloos door elkaar geschud. Ik werd meegesleept door een caleidoscoop van stijlen: vijftiger jaren doowop, jazz en rock, afgewisseld met psychedelische geluiden, vervormde stemmen als van cartoonfiguren en georkestreerde geluidsexperimenten. Het was één lange collage, waarin de ‘nummers’ – vaak niet meer dan dertig seconden lang – in een wervelend tempo over elkaar heen buitelden. En waarin citaten uit beroemde popsongs (Wild thing, I think I love you!) werden afgewisseld met parodieën op nummers van Sgt. Pepper’s (het aan When I’m sixty-four herinnerende arrangement van Bow Tie Daddy) en Joe Hendrix (Hey Punk, where you goin’ with that flower in your hand?). Pas veel later zou ik de invloeden van Dada, Brecht en Varèse herkennen die deze muziek ver boven zichzelf en de jaren zestig uittilden. En nog weer later zou ik mijn eerste kennismaking met de database-cultuur erin (her)kennen.

Wat de eerste kennismaking met Zappa echter vooral verpletterend maakte, waren de teksten. Dat kwam niet zozeer door het ironische portret dat Zappa schetste van de gevoelloze Amerikaanse consumptiemaatschappij (Ever take a minute to show a real emotion / In between the mositure cream & velvet facial lotion?). Dat paste nog naadloos in de tijdsgeest van die jaren. En ook nog niet zozeer door de bijna paranoïde aanwezigheid van politiegeweld op het album (Cop kill a creep, pow pow pow), hoewel dat achteraf bezien profetisch is gebleken. Twee jaar later vielen tijdens studentenprotesten op Kent State campus in Ohio de eerste echte doden en nog vrijwel dagelijks worden vooral zwarte Amerikanen slachtoffer van buitensporig politiegeweld. Neen, wat mij in die veertig minuten uit mijn naïviteit deed ontwaken was Zappa’s cynische boodschap dat het hippiedom het ultieme product is van de hedonistische consumptiecultuur die door de tegencultuur wordt beschimpt:

 

What’s there to live for?

Who needs the peace corps?

Think I’ll just DROP OUT.

I’ll go to Frisco
Buy a wig & sleep
On Owsley’s floor

[…]
I’m hippy & I’m trippy
I’m a gypsy on my own
I’ll stay a week & get the crabs &
Take a bus back home
I’m really just a phony
But forgive me
‘Cause I’m stoned

En wat misschien nog wel het meest schokkend was, was de ontdekking dat het hippiedom achter de façade van de ‘vrije liefde’ niet minder gewelddadig was dan de ‘cops’:

Madge, I want your body!
Harry, get back!
Madge, it’s not merely physical!
Harry, you’re a beast!

Don’t come in me, in me
Don’t come in me, in me
Don’t come in me, in me
Don’t come in me, in me

Madge, I . . . Madge . . . I couldn’t help it . . .
I . . . doggone it!

Met We’re only in it for the money verloor zowel de popmuziek als de wereld voor mij haar onschuld.

Adje heeft zijn dromen nooit verloren. Wanneer ik hem jaren later tijdens bezoeken aan mijn geboorteplaats tegen het lijf liep, zag ik diep in de schachten van zijn ogen nog altijd het paradijs gloeien, waarvan de toegang mij door Zappa voor altijd is ontzegd. Is het daarom dat ik mij er nooit toe heb kunnen aanzetten India te bezoeken? Is het uit angst dat daar de laatste nog nagloeiende sintels van ons gedroomde paradijs zouden uitdoven?

Dat laatste zou ik niet willen, want ik ben Adje er nog altijd dankbaar voor dat hij mij door zijn magische tempel van de verbeelding gidste. Hij deed mij realiseren dat er voorbij mijn beperkte horizon nog vele werelden te ontdekken zijn en dat besef heeft mij op mijn verder levensweg steeds begeleid. En vooral wanneer reizen mij in exotische oorden doet belanden, moet ik nog vaak denken aan de gedroomde reizen op Adje’s zolderkamer.

Dat juist de meest paradijselijke eilanden sindsdien altijd een lichte argwaan in mij oproepen, daarvoor is Frank Zappa verantwoordelijk.  Een devoot fan van hem ben ik misschien wel daarom nooit geworden. Het is met Zappa een beetje zoals bij Nietzsche: als je werkelijk wat van zijn boodschap hebt geleerd, is de enige manier om je dankbaarheid te tonen hem de rug toe te keren. Maar zijn ironische invloed doet zich nog dagelijks gelden. Al was het alleen al door de vele keren per dag dat ik mijn hond tot de orde heb geroepen: Zappa!!

 

 

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Onlangs verschenen

Boeken van Jos de Mul

Doorzoek deze website

Contactinformatie