Jos de Mul. Tolerantie is niet fijn, het doet zelfs pijn. Trouw, 1 mei 2009.
Het is de kunst om in ons individuele leven en in de samenleving het spanningsvolle evenwicht tussen identiteit en vrijheid te bewaren.
Een cultuur kan slechts gedijen wanneer zij in staat is de strijdige harmonie tussen identiteit en vrijheid te verduurzamen. Dat gaat niet vanzelf en vereist ieders voortdurende inspanning. Nederland kan niet alleen bogen op een trots verleden als tolerante natie, maar heeft die tolerantie ook steeds opnieuw op de toekomst te veroveren.
Mensen zijn doorgaans en om goede redenen gehecht aan hun persoonlijke en culturele identiteit. Een identiteit biedt bescherming, houvast, vertrouwdheid. Dat beseffen we vooral wanneer we ons in een vreemde cultuur bevinden waarvan we de taal niet spreken, of waarvan gewoonten sterk afwijken van de onze. Of wanneer we ons in gezelschap bevinden van personen wiens identiteit sterk afwijkt van de onze. Dat is soms aangenaam en opwindend (bijvoorbeeld wanneer we het in een vakantie opzoeken), maar kan ook eenvoudig ongemak of angst oproepen.
Nu is een identiteit geen homogeen, in zichzelf besloten en onveranderlijk geheel. Bij identiteit gaat het nooit om alles of niets. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld dezelfde taal of hetzelfde woongebied delen, maar tot een verschillende religie behoren. En de persoonlijke identiteit gaat nooit volledig op in die van de cultuur waarin men leeft. In laatste instantie heeft ieder mens een unieke persoonlijke identiteit.
Culturele en persoonlijke identiteiten zijn bovendien niet in zichzelf besloten, maar ontlenen altijd elementen aan andere culturen en personen. Vaak wordt vergeten dat ook typische Nederlandse cultuurgoederen als de aardappel en de tulp hun ’oorsprong’ hebben in respectievelijk Zuid-Amerika en Turkije. Ook de persoonlijke identiteit is vaak een samenspel van allerlei elementen die van andere individuen zijn overgenomen. In een door mobiliteit en media gekenmerkte wereld is de culturele en persoonlijke uitwisseling in een hogere versnelling terechtgekomen, wat soms de indruk wekt dat de ’eigen’ identiteit verloren gaat.
Het begrip ’identiteit’ duidt ook op een continuïteit in de tijd. Ik ben, lichamelijk en geestelijk, dezelfde als de persoon die ik gisteren was. En als we bijvoorbeeld spreken over de Calvinistische identiteit die een deel van de Nederlandse bevolking kenmerkt, dan duiden we op een aantal specifieke kenmerken die in de loop van de geschiedenis hetzelfde zijn gebleven. Continuïteit is echter niet hetzelfde als onveranderlijkheid. Van onze geboorte tot onze dood is ons lichaam aan voortdurende verandering onderhevig. En ook geestelijk maken mensen een levenslange ontwikkeling door. En dat geldt ook voor culturele identiteit. Steeds is er sprake van een samenspel van continuïteit en discontinuïteit. Identiteit is geen onveranderlijk ding, maar een nooit eindigend proces.
Wat ons als mensen van de levenloze natuur en dieren onderscheidt, is dat onze identiteit niet vastligt. Wij moeten die voor een belangrijk deel zelf scheppen. De mens wordt om die reden ook wel aangeduid als het ’niet-vastgestelde dier’. Daarmee hangt ook de grote mate van vrijheid samen die het menselijk leven in vergelijking met dat van andere dieren kenmerkt. Wij worden niet louter voortgedreven door onze instincten en driften, maar dienen deze zelf vorm te geven. We kunnen er zelfs in een zekere mate afstand van nemen.
De basis van onze identiteit kiezen we evenwel niet zelf. Voor een deel valt die identiteit ons toe. Zo kies je er bijvoorbeeld niet voor als vrouw in het tweede deel van de twintigste eeuw in Rotterdam geboren te worden. Dat is iets wat je simpelweg overkomt. Ook onze lichamelijke en psychische capaciteiten en de omstandigheden waarin we opgroeien kiezen we niet zelf. Maar hoe we die gegeven identiteit vervolgens in ons leven vormgeven, dat is in grote mate afhankelijk van de keuzes die we maken.
Waar het om gaat, zowel in ons individuele leven als in de samenleving, is het spanningsvolle evenwicht tussen identiteit en vrijheid te bewaren. Identiteit en vrijheid hebben elkaar nodig. Slechts tegen de achtergrond van een identiteit kun je zinvolle keuzen maken. En de identiteit heeft de vrijheid nodig om zich te kunnen blijven ontwikkelen.
Tegelijkertijd vormen identiteit en vrijheid elkaars tegenpolen. We zouden hun verhouding met een uitdrukking van de klassieke filosoof Herakleitos kunnen aanduiden als een ’eenheid van tegendelen’. Hij spreekt van een ’strijdige harmonie’. We moeten in ons (samen)leven proberen de spanning er op een positieve manier in te houden. Een ander woord daarvoor is tolereren. Nederland is niet zonder reden trots op een lange traditie van tolerantie, de erkenning van verschillen. Verschillen kunnen heel aangenaam zijn. Dankzij de multiculturele samenleving is onze maaltijdkeuze niet meer beperkt tot de verschillende variëteiten van de stamppot, maar genieten we ook van de Indonesische, Italiaanse en Turkse keuken
Tolerantie is echter niet per definitie aangenaam. Het Latijnse tolerantia refereerde zelfs in de eerste plaats aan het verduren van pijn, marteling en ziekte. Tolerantie vereist het verdragen en gedogen van de pijn die verschillen soms oproepen, iets dat binnen onze moderne, op pijnbestrijding gerichte samenleving geenszins een vanzelfsprekende deugd is. Temeer omdat het begrip ook een tweede, meer temporele connotatie bezit: het verduren is gericht op een bestendiging van de vruchtbare spanning in de zin dat het deze laat voortduren. Dat is onaangenaam voor zoverre dit de pijn bestendigt.
In dit licht bezien is de neiging om de spanning tussen vrijheid en identiteit op te lossen door een van beide polen de andere te laten domineren te begrijpen. Maar verstandig is het niet. Een cultuur kan slechts gedijen wanneer zij in staat is de strijdige harmonie tussen identiteit en vrijheid te verduurzamen.
Jos de Mul schreef dit stuk als gastschrijver voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei.