Jos de Mul. Zen en de kunst van het computeronderhoud, Instantverlichting voor dummies. In H. Oosterling & V. Bhagwandin (Red..), Met drie ogen. Interculturele kruisbestuiving tussen filosofie en spiritualiteit. Rotterdam: Asoka, 2005, 175-188, en 201-203.
Een beroemde koan – een vaak paradoxaal geformuleerde spreuk of anekdote ter overpeinzing - uit de traditie van het Zen boeddhisme luidt: ‘Als je de Boeddha tegenkomt, doodt hem dan!’ (Aitken 1990, 8). Dat is op het eerste gezicht een nogal schokkende uitspraak, die lijkt in te gaan tegen de geweldloosheid die niet zonder reden wordt verbonden met het boeddhisme. Wie de geschiedenis van Zen in het twintigste-eeuwse Japan in ogenschouw neemt, zal evenwel moeten erkennen dat de gewelddadigheid van Zen zich niet beperkt tot de inhoud van meditatieve koans, maar ook in de Zen-praktijk tot uitdrukking komt.
In het hiernavolgende zal ik ‘het doden van de Boeddha’, de relatie tussen Zen en geweld, doordenken in het licht van de confrontatie van Zen met de wereld van de informatietechnologie. Deze confrontatie tussen Oosterse levensbeschouwing en Westerse technologie zal ook de vraag op roepen naar de inherente gewelddadigheid van de interculturele dialoog. De overpeinzing zal mij ten slotte voeren naar een ‘koan’ van Martin Heidegger. Ik besef dat dit een mengsel is dat zwaar op de maag kan liggen. Daarom begin ik – bij wijze van luchtig voorgerecht - met wat alledaags geweld uit het leven van een computergebruiker.
1. Fatal system error
Iederen die wel eens achter een computer zit, kent die momenten van frustratie: de computer doet niet wat jij wilt. En soms wordt die frustratie intens, wanneer het besturingsysteem van de computer ‘vastloopt’ en uren werk in een digitaal zwart gat verdwijnen. Vooral gebruikers van de oudere versies van Windows werden regelmatig opgeschrikt door de onverwachte verschijning van een onheilspellend blauw scherm met de tekst “fatal system error’. Dergelijke ervaringen leren hoe verstandig het is regelmatig een backup van je werk te maken, maar het is een onverbiddelijke computerwet dat het noodlot juist toeslaat op die momenten dat je dat – bijvoorbeeld omdat je haastig probeert een klus te klaren - vergeet te doen. Op dergelijke momenten kalm blijven, vereist een sereniteit van geest die doorgaans slechts na jarenlange meditatie wordt verkregen.
A file that big?
It might be very useful.
But now it’s gone.
Een korte zoekactie op Google leerde dat mijn vermoeden, dat het hier een grap betrof, juist was. De Haiku’s bleken inzendingen voor een prijsvraag die was uitgeschreven door het Amerikaanse cultuurtheoretische tijdschrift Salon, en die door een grappenmaker waren verwerkt in een fake persbericht. Dat ik toch even in onzekerheid verkeerde was te wijten aan het feit dat dit soort humor perfect past in de anarchistische traditie van het Zen boeddhisme.
De grap roept de vraag op of er eigenlijk daadwerkelijk zoiets bestaat als een Zen-Boeddhistische weg van de informatie- en communicatietechnologie. Toen ik daarnaar op zoek ging, viel het me op dat de aandacht die vanuit Zen kringen aan ICT wordt besteedt tamelijk gering is in vergelijking met de traditionele wegen van de thee, het bloemschikken, het kalligraferen van Haiku’s, het trefzeker penselen van bebloesemde bergtoppen en het boogschieten. Philip Toshio Sudo’s Zen Computer, waarin de auteur Zen uitlegt aan de hand van de computer en de computer aan de hand van Zen, blijft een uitzondering (Sudo 1999). Dat is vreemd, aangezien Zen als geen andere levensbeschouwing is gericht op de werkelijkheid van alledag, meer in het bijzonder nog op alledaagse, vaak banale handelingen. En hoewel we de banaliteit van het theedrinken of het bloemschikken geenszins mogen onderschatten, kan toch worden vastgesteld dat hedentendage de handelingen die we achter de computer verrichten bij uitstek tot die categorie behoren. De situatie doet denken aan hetgeen Robert M. Pirsig hierover opmerkt in zijn autobiografische roman Zen en de kunst van het motoronderhoud. Het valt hem op dat er onder degenen die zich verzetten tegen het politieke systeem, de consumptie-economie en de massacultuur van het Westen een diepgewortelde afkeer, ja vaak zelfs haat bestaat jegens de moderne technologie. Hoewel hij zich verwant voelt met de vertegenwoordigers van wat in die tijd de ‘tegencultuur’ werd genoemd (mede omdat deze net als Pirsig vaak haar inspiratie zocht in Oosterse religies en wereldbeschouwingen), is hij van mening dat zij zich “met hun vlucht voor en haat tegen techniek een rad voor ogen draaien”. “De Boeddha”, zo schrijft Pirsig, “zetelt met evenveel gemak in het circuit van een digitale computer of de tandraderen van een versnellingsbak van een motor als op de top van een berg of in de blaadjes van een bloem. Als je er anders over denkt is dat een belediging van de Boeddha – wat neerkomt op het beledigen van jezelf” (Pirsig 1997, 23-4).Pirsig velde zijn oordeel over de technofobie van de tegencultuur inmiddels weer al dertig jaar geleden. Maar ook in de hedendaagse ‘tegencultuur’ – te denken valt bijvoorbeeld aan de milieubeweging en de antiglobalisten – valt nog steeds veel techniekvijandigs te beluisteren. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Ik denk dan aan bewegingen als die van de techno-sjamanen, de cyber-spiritualisten en de zippies (Zen Inspired Professional Pagans). Het is niet toevallig dat veel van deze stromingen hun bakermat hebben in Californië, het thuisland van zowel de counter culture als de computerindustrie. De genoemde, aan new age verwante bewegingen (soms samengevat onder de naam new edge) trachten informatie- en communicatietechnologieën en Oosterse vormen van spiritualisme te verenigen. Zij wijzen informatietechnologieën niet alleen niet af, maar propaganderen deze als middel om Verlichting te bereiken. Ze maken daartoe gebruik van onder meer psycho-actieve software en brainmachines.
2 Fast enlightenment
Breinmachines zijn kleine computers die door middel van licht- en geluidsimpulsen de zintuigen en de corresponderende hersenactiviteit van de gebruikers stimuleren. Ze zijn daartoe uitgerust met een bril met een aantal kleine lampjes en een koptelefoon. Wanneer de gebruiker deze opzet en een programma start wordt hij of zij gedurende een bepaalde tijd blootgesteld aan licht- en geluidsimpulsen met een bepaalde frequentie waardoor er een trancetoestand optreedt die vaak gepaard gaat met kleur- en contrastpatronen. Dit verschijnsel is niet nieuw. Al vele eeuwen worden analoge vormen van deze techniek toegepast door Sjamanen en andere priesters, die zich daarvoor onder andere laten meevoeren door het repeterende geluid van trommels en/of door gespaakte wielen naar de zon kijken, waardoor zich er pulserende lichteffecten voordoen.
Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw hebben neuro-fysiologen dit verschijnsel met behulp van stimulatie door middel van stroboscopisch licht en registratie van de opgewekte hersenactiviteiten met behulp van een elektro-encefalograaf bestudeerd en beschreven als entrainment. Deze bestaat erin dat de hersengolven de neiging hebben de frequentie van de aangeboden stimuli over te nemen. Het EEG onderzoek leerde ook dat verschillende niveaus van waakzaamheid gepaard gaan met verschillende frequenties van de hersengolven. Iemand die wakker en actief is, vertoont wat men noemt ‘bèta-activiteit’, d.w.z. golven met kleine verschillen in sterkte (amplitude) en met een frequentie variërend van 13 tot 30 Herz (golven per seconde). Wanneer men volkomen ontspannen is, nergens aan denkt of bijvoorbeeld bijna in slaap valt, zien we in het EEG alpha-golven die een grotere amplitude hebben, maar minder snel zijn (8 tot 12 Hz). Thèta-activiteit (3,5 tot 7,5 Hz) komt doorgaans alleen voor tijdens de slaap en delta-golven (langzamer dan 3,5) horen bij de zeer diepe, droomloze slaap (zie Ossebaard en Daalen 1996).
Het is niet altijd even gemakkelijk je te kunnen ontspannen. Op basis van het genoemde onderzoek kwam het idee op dat het handig zou kunnen zijn ontspanning op te roepen door de persoon in kwestie alpha-golven aan te bieden om zo de gewenste ontspanning op te roepen. Ook werd er bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de effecten van lichtsimulatie op hoofdpijn, slaapstoornissen, chronische pijn, en stress.
Eén van de prominente ‘mind technicians’ is Master Charles, die zich – na zich vele jaren bezig te hebben gehouden met meditatie – vol overgave heeft gestort op de ontwikkeling en verkoop van deze technologie. Hij claimt dat de spirituele groei van de gebruikers van zijn machines met niet minder dan 75% toeneemt. In een interview merkt trots hij op: “We zijn nu eenmaal Amerikanen. We hebben McDonalds uitgevonden. Als we fast food kunnen maken, waarom dan ook geen fast enlightenment?” (Hooper en Teresi 1990, 71).
En in Megabrain. New Tools and Techniques for Brain Growth and Mind Expansion presenteert Michael Hutchinson de nieuwe mind technologies als het perfecte huwelijk tussen Oosterse wijsheid en Westerse wetenschap. Onder meer met behulp van theorie van dissipatieve structuren van Nobelprijswinnaar Ilya Prigogine verklaart hij de geclaimde spirituele groei als een “escape to a higher order”. Regelmatige audio-visuele stimulatie door middel van breinmachines veroorzaakt fluctuaties en onrust in de het neurale systeem die het slechts kan overwinnen door zich op een hoger, meer flexibel en coherent niveau te herstructureren, waardoor de verschillende componenten van het neurale systeem op een meer effectieve en efficiënte wijze met elkaar kunnen communiceren. Hutchinson citeert met instemming de onderzoeker Bruce Harrah-Conforth, die stelt: “De evolutie van het menselijke bewustzijn is een tastbaar manipuleerbaar proces. Wij kunnen ons lot in eigen hand nemen. En het heeft er alle schijn van dat brain entrainment daarbij tot de leidende technologieën zal behoren” (Hutchison 1986, 229).
Wat te denken van deze bijzondere interculturele uitwisseling tussen Oosterse en Westerse verlichting? Er zijn vanzelfsprekend vraagtekens te plaatsen. Vanuit een Westers, wetenschappelijk perspectief is bijvoorbeeld kritiek geuit op de vergaande claims van de new edge aanhangers met betrekking tot de heilzame werking van hun breinmachines. Hoewel onafhankelijk – niet door de zippies zelf verricht - onderzoek aantoont dat de breinmachines daadwerkelijk effecten teweegbrengen in de hersenactiviteiten en er inderdaad een aantal van de geclaimde effecten, zoals ontspanning, vermindering van stress en hoofdpijn, optreed, lijken sommige andere geclaimde effecten op zijn minst wat overtrokken. Onduidelijk is bovendien of de optredende effecten slechts tijdelijk zijn of inderdaad de blijvende veranderingen in het cognitieve proces teweeg brengen die de new edgers beloven. Maar ook wanneer de effecten minder spectaculair zijn dan de aanhangers ons doen geloven, legt de brainmachine een ieder die geïnteresseerd is in Oosterse wijsheid en medidatie (waarvan de heilzame werking overigens ook niet door iedereen wordt wordt onderschreven) de uitdagende vraag voor. Spreken Zen boeddhisten en breintechnologen over hetzelfde verschijnsel? En zo ja, is de ‘technologisering van het heilige’ niet een mooi voorbeeld is van een geslaagde interculturele samenwerking? Oosterse wijsheid, verkregen in een westers tempo?
Wanneer we proberen een antwoord op deze vragen te formuleren, dan mogen we niet voorbijgaan aan de kritiek die er vanuit een politiek perspectief tegen de new edge beweging is ingebracht. Zo stelt Christopher Ziguras in ‘The Technologization of the Sacred’ dat de new edge beweging in weerwil van haar zelfpresentatie als counter culture in het politieke en economische systeem ongemoeid laat en er zelfs een integraal onderdeel van vormt. Niet alleen omdat de brainmachine industrie - met ieder jaar een nieuw modelletje - perfect past in de consumptiecultuur, maar ook omdat zij de gebruikers mentaal inschakelt in de technologische cultuur. Is de digitale roes in de praktijk niet vooral een methode om de gestresste flexi-werker efficiënt te ontspannen zodat hij of zij weer snel aan de slag kan? Een aanwijzing daarvoor is de populariteit die de mind technologies, evenals andere new age achtige technieken, inmiddels genieten in management trainingen (Ziguras 1997). Hoewel er zeker wat te zeggen valt voor deze kritiek, raakt ze echter ook de klassieke meditatievormen, die eveneens deel zijn gaan uitmaken van de vrije tijdsindustrie en eveneens hun weg hebben gevonden in de wereld van de management trainingen, getuige boeken als Zen Leadership, Zen and Creative Management, en The Zen Way to be an Effective Manager (Uzelac 1993; Low 1976; Radha 1991)..
Mediteerders van traditioneel-oosterse snit doen het vrije Zippie-huwelijk tussen Zen en ICT op hun beurt af als een pervertering van de ware geest of de essentie van Zen. Maar nog los van het feit dat de essentie van Zen er toch vooral lijkt te zijn dat er geen essenties zijn, kun je je afvragen in hoeverre van Zen verwacht kan worden in te gaan tegen de bestaande politiek en economische orde. Gaat het Zen van oudsher af niet veeleer om een bevestiging in plaats van een ontkenning van de alledaagse, vaak banale realiteit?
Bovendien maakt de eeuwenoude geschiedenis van het Zen Boeddhisme duidelijk dat het Boeddhisme en ook de Zenvariant daarbinnen, in de loop van de tijd in vele verschijningsvormen heeft gekend. En als we kijken naar de wijze waarop het Boeddhisme zich in haar Chinese, Koreaanse en vooral Japanse verschijningsvormen heeft ontwikkeld, doet zich ook de vraag voor in hoeverre van Zen verwacht mag worden dat ze de bestaande politiek en economische orde negeert. Ging het deze vormen van Zen niet veeleer om een affirmatie in plaats van een negatie van de alledaagse, vaak banale realiteit? Of voldoet de simpele tegenstelling tussen affirmatie en negatie hier niet en moeten wij daarop de Zenleer van de viervoudige negatie toepassen en stellen dat Zen geen affirmatie betekent, maar ook geen negatie, noch – de Hegeliaanse variant – zowel affirmatie als negatie, noch – de Derridiaanse variant – noch affirmatie noch negatie.
Om enig licht te brengen in deze vragen, is het zinvol een moment stil te staan bij enkele opvallende kenmerken van de interculturele geschiedenis van het Zen-Boeddhisme. Ook omdat dit licht werpt op de wijze waarop geweld de verbindende schakel vormt tussen Zen en technologie.
3 De zending van Zen
Volgens een traditionele, essentialistische opvatting is een cultuur een homogeen, in zichzelf besloten en onveranderlijk geheel van tradities, normen en waarden. Een dergelijke opvatting draagt bijvoorbeeld de beroemde uitspraak van Kipling: “East is East, and West is West, and never the twain shall meet”. In werkelijkheid veranderen culturen voortdurend, bestaan zij uit uiteenlopende, heterogene elementen en vindt er een niet aflatende interculturele uitwisseling plaats. Elementen die van de ene cultuur naar de andere worden overgebracht, verkrijgen daar een nieuwe betekenis

De etymologie van het woord Zen en de geschiedenis van het Zen-Boeddhisme geven daarvan paradigmatische voorbeelden.[1] Het woord ‘Zen’ is de Japanse uitspraak van het Chinese karakter tsj’an dat op zijn beurt weer de Chinese uitspraak is van het uit het Sanskriet afkomstige dhyana, meditatie. Volgens de overlevering is het Zen-Boeddhisme in de zesde eeuw n.C. in China ontstaan toen het door de Indische monnik Bodhidharma (in Japans Daruma) in China geïntroduceerde Boeddhisme zich vermengde met bepaalde denkbeelden en praktijken uit de Taoïstische en – in mindere mate – Confucianistische traditie. Nadat het in de daaropvolgende eeuwen in verschillende scholen tot bloei was gekomen in China, verspreidde de zuidelijke school – die sterk antinomisch was, zich weinig gelegen liet aan rituelen en vooral overgedragen werd in zwijgend onderricht - zich via Vietnam en Korea vanaf de twaalfde eeuw ook in Japan. Daar vermengde tsj’an zich met de uit de Shinto-religie afkomstige natuurcultus en elementen uit de beroepscode van de klasse van de Samoerai. Hoewel er in het Zen-Boeddhisme nog vele kenmerkende elementen uit het Indische Boeddhisme zijn te herkennen, zoals de nadruk op de eindigheid
Die leegte, dit niets – in het Japans aangeduid als mu – is datgene waarop de Zen is gericht – of het nu is langs de weg van het ‘gewoon maar zitten’ (zazen), een mediatie op een paradoxale koan, of door de praktijk van het bloemschikken, het motoronderhoud of het alledaagse gebruik van de computer (Hisamatsu 1971) Neurofysiologisch te duiden als de toestand waarin de frequentie van de hersenengolven ‘afzakt’ tot thèta-niveau. Maar het is geen niets in de zin van een afwezigheid, maar veeleer een actieve leegte, een vormloosheid waaruit nieuwe ordeningen ontspruiten (Hvass 1998).[3] Een zelfloos zelf dat opgaat in de handelingen die ‘het’ verricht.
Betekent dit dat we het vastlopen van de computer – de fatal system error die resulteert in een leeg scherm en een leeg werkgeheugen – vanuit het perspectief van Zen moeten verwelkomen? Als we recht willen zijn in de leer is het enige mogelijke antwoord: niet ja, niet nee, niet ja en nee, niet ja noch nee. Maar gelukkig vereist Zen dat we niet recht zijn in de leer, dat we de leer geweld aan doen. Laat ons de Boeddha nog eenmaal doden en ons ter afsluiting een moment wenden tot Martin Heidegger.
4 Orde, techniek en geweld
Het denken van Martin Heidegger is door hemzelf en later door een heel leger exegeten, herhaaldelijk in verband gebracht met Oosterse denkwijzen, in het bijzonder met Tao en Zen (zie onder meer: Hempel 1987; Duval 1984; Parkes 1987; May en Parkes 1996). Niet minder talrijk zijn de geschriften waarin wordt beargumenteerd dat Heidegger weinig van het Oosterse denken heeft begrepen, en het Oosterse denken weinig van Heidegger. Er kunnen inderdaad – mijn eerdere opmerkingen over de wijze waarop interculturele uitwisseling plaatsvindt - vraagtekens worden geplaatst bij de mogelijkheid van een geweldloze interculturele dialoog. Steeds is er sprake van toe- en onteigening, herinterpretatie en gewelddadige omvorming.[4]
Het is ook geenszins mijn bedoeling te beweren dat Heidegger en Zen hetzelfde beweren. Het gaat me er veeleer om met behulp van Heideggers terminologie mijn betoog over de gewelddadigheid van Zen te verduidelijken (waarbij ik onvermijdelijk Heidegger noch Zen recht doe). De tekst waarnaar ik verwijs is een passage uit de Einführung in die Metaphysik waarin Heidegger de eerste koorzang uit Sophocles’ Antigone interpreteert (opnieuw een nogal geweldadige onderneming[5]). Deze beroemde koorzang vangt aan met de zin: “Veel is ontzaglijk, niets ontzaglijker dan de mens” (Πολλὰ τὰ δεινὰ κοὐδὲν ἀνθρώπου δεινότερον πέλει). Om dat woord ontzaglijk - deinon in het Grieks - is het Heidegger vooral te doen. Het woord heeft een sterk ambivalente betekenis, hetgeen ook duidelijk wordt uit het vervolg van de eerste koorzang. De ontzagelijkheid van de mens komt enerzijds tot uitdrukking in de wijze waarop de mens met behulp van de techniek de dode en levende natuur aan zich onderwerpt en zich een samenleving schept. Anderzijds is de mens ontzaglijk omdat de door hem gebruikte techniek een uiterst gewelddadige kracht is die de mens en zijn culturele scheppingen ten gronde richt. Volgens Heidegger nu concentreert zich in deze ontzaglijkheid (deinon) van de mens de botsing van het overweldigende van de wereldordening (dikè) en de gewelddadigheid van de techniek (technè). De geschiedenis van het zijn bestaat nu volgens Heidegger precies in deze voortdurende gewelddadige technische doorbreking van de wereldorde.
Nu is het opvallend dat Heidegger in de in dezelfde tijd geschreven tekst Der Ursprung des Kunstwerkes de techniek in relatie tot de kunst bepaalt als een technè dat de wereldorde ontsluit en sticht (Heidegger 1977). De techniek heeft voor Heidegger dus een Januskop. Het is een scheppende kracht die de mens in staat stelt, vaak zijns ondanks, de volheid van het te openen door een niet aflatende, radicale vernietiging van de orde die zij zelf schept. De Boeddha moet worden gedood opdat hij leeft. Wellicht dat daarin ook de diepere zin ligt van de kunst van het computeronderhoud. Die kunst is er niet zozeer in gelegen te voorkomen dat het systeem vastloopt, maar beoogt veeleer het systeem te laten vastlopen. Dat is een tragisch gebeuren dat enerzijds stemt tot medelijden. Om die reden organiseert de Daioh Temple in Kyoto ieder jaar op 24 oktober - de datum is afgeleid van de informatie-eenheid Kilobyte ofwel 1024 bytes – een ritueel ter nagedachtenis aan alle informatie die dat jaar verloren is gegaan in cyberspace. Maar deze vernietiging is ook de creatieve daad bij uitstek. Het besturingsysteem moet vastlopen opdat er orde zij. Immers:
Chaos reigns within.
Reflect, repent, and reboot
Order shall return.
Literatuur
Aitken, R. 1990. The gateless barrier : the Wu-men kuan (Mumonkan). San Francisco: North Point Press.
Duval, J.-F. 1984. Heidegger et le zen, Le Soleil dans le coeur ; 22. Sisteron: Prâesence.
Heidegger, M. 1977. Der Ursprung des Kunstwerkes (1935/36). In Gesamtausgabe: Vittorio Klostermann.
Hempel, H.-P. 1987. Heidegger und Zen, Monographien zur philosophischen Forschung ; Bd. 236. Frankfurt am Main: Athenèaum.
Hisamatsu, S. i. 1971. Zen and the fine arts. [Tokyo]: Kodansha International.
Hooper, J., en D. Teresi. 1990. Would the Buddha Wear a Walkman? A Cataloque of Revolutionary Tools for Higher Consciousness. New York: Simon and Schuster.
Hutchison, M. 1986. Megabrain. Vol. Random House. New York.
Hvass , J. On Zen Aesthetics. An introduction to Shin'ichi Hisamatsu's Seven Characteristics of Zen Aesthetics 1998 [cited. Available from http://www.htokai.ac.jp/DA/hvass/seminar99/zen_aesthetics/zen_hisamatsu.html.
Low, A. 1976. Zen and creative management. 1st. ed. Garden City, N.Y.: Anchor Press.
May, R., en G. Parkes. 1996. Heidegger's hidden sources : East Asian influences on his work. London ; New York: Routledge.
Mul, J. de. 2004. Het vlietend 'thuis'. Interculturele vibraties. In Het multiculturele debat. Red. R. Rutgers and G. Molier. Den Haag, Boom Juridische Uitgevers: 133-138.
Neske, G. 1988. Antwort--Martin Heidegger im Gesprèach. Tèubingen: G. Neske.
Ossebaard, H. C., en M. v. Daalen. 1996. Surfing the brainwaves - de digitale roes. In Reis naar de roes, Red. H. C. Ossebaard. Utrecht: Universiteit Utrecht/Kwadraat.
Parkes, G. 1987. Heidegger and Asian thought. Honolulu: University of Hawaii Press.
Pirsig, R. 1997. Zen en de kunst van het motoronderhoud. Amsterdam: Ooievaar.
Radha. 1991. The Zen way to be an effective manager, Mercury business paperbacks. London: Mercury.
Ross, K. L. Zen and the Art of Divebombing, or The Dark Side of the Tao 2004 [cited. Available from http://www.friesian.com/divebomb.htm#index.
Sudo, P. T. 1999. Zen computer. New York: Simon & Schuster.
Suzuki, D. T. 1970. Zen and Japanese culture, Bollingen series ; 64. Princeton, N.J.: Princeton University Press.
Uzelac, S. 1993. Zen leadership : the human side of total quality team management. 1st ed. [Loudonville, Ohio: Mohican Pub. Co.
Ziguras, C. 1997. The technologization of the sacred: virtual reality and the New Age. In Virtual Politics: Identity & Community in Cyberspace, Red. D. Holmes. London: Sage.
[1] Er zou ook nog kunnen worden gewezen op de invloed die het westerse filosofie – via de scepticus Phyrro van Ellis, die met het leger van Alexander de Grote India bezocht en daar kennismaakte met het Boeddhisme – al vroeg heeft ondergaan van het Boeddhisme.[2] Op dit punt knoopt het Zen-Boeddhisme overigens wel aan bij de traditie van het Mahâyâna Boeddhisme, zoals zich dit heeft ontwikkeld in de Mâdhyamika school. De filosoof Nagarjuna (c.150-250), die algemeen wordt beschouwd als één van de grootste Boeddhistische filosofen, zette namelijk de leer van de viervoudige onkenning in tegen het onderscheid tussen Nirvana en samsara (de kringloop van het leven), die volgens hem zijn niet zelfde, noch verschillend, noch beide tegelijkertijd, noch geen van beide zijn. Deze interpretatie vond reeds veel gehoor in de Chinese tsj’an traditie, die toch al niet werd gekenmerkt door een sterk verlangen van deze wereld los te komen (Ross 2004).