Articles in academic journals
Typography
  • Smaller Small Medium Big Bigger
  • Default Helvetica Segoe Georgia Times
Jos de Mul. Dilthey. Kritisch denkerslexicon. Aflevering 23. Houten (Bohn Stafleu Van Loghum). 1997, 1-16.

Biografie

Wilhelm Christian Ludwig Dilthey wordt op 19 november 1833 geboren in Bie­brich am Rhein (bij Wiesbaden). Wil­helms vader Maximi­lian Dilthey (1804-67), 'Oberhofprediger' van de graaf van Nassau en later deken, is een calvinistische theoloog met een grote interesse voor geschiedenis en politiek. Zijn moeder, Maria Laura Heusch­kel (1806-87), is de dochter van een kapel­meester en speel­t een belangrijke rol in de ontwik­keling van Diltheys grote liefde voor de muziek en de literatuur uit de vooraf­gaande periode, die niet zon­der reden als een hoogte­punt wordt be­schouwd van de Duitse cultuur. In zijn latere mu­ziek- en literatuur­histori­sche studies zal Dil­they steeds met een zekere nostal­gie terug­blikken naar het werk van kunste­naars als ­Goet­he, Schil­ler, Hölder­lin, Schlegel, Novalis en Beet­hoven.

 

In 1852 voltooit Dil­they, als beste van zijn klas, zijn gym­na­sium­opleiding en begint hij, de familietraditie getrouw, aan een studie theolo­gie aan de uni­versiteit van Hei­del­berg. Na drie semesters zet Dil­they, gefas­cineerd door het filosofi­sche, culture­le en politieke leven van het Berlijn van Hegel en Schlei­erma­cher, zijn studie in die stad voort. Een moeilijk te over­schatten invloed op Dil­theys intellec­tu­ele ontwik­keling oefent ook de histori­sche school van Ranke uit. Dilthey be­kwaamt zich in de prak­tijk van het historisch onderzoek bij de historisten Ritter en Mommsen, en neemt ook deel aan de beroemde werkgroe­pen die door Ranke worden verzorgd. In deze perio­de komt Dilthey tot de overtuiging dat systema­tisch-filoso­fische en histo­rische vraag­stuk­ken niet van elkaar geïso­leerd kunnen wor­den; een overtuiging, die hem de rest van zijn leven niet meer zal verla­ten.

Om zijn ou­ders niet teleur te stellen legt Dilthey in 1855 in Wies­baden het theo­logisch examen af, maar op dat moment heeft hij reeds vastge­steld dat de christelijke religie hem niet het houvast biedt dat hij in het leven zoekt.  In 1856 legt Wilhelm in Berlijn het staats­examen filoso­fie af, waar­na hij zich gaat voorberei­den op zijn promotie en habili­tatie. Om in zijn levenson­der­houd te kunnen voor­zien geeft hij enkele jaren les op verschillende gymnasia in Berlijn. Van 1858 tot zijn benoeming als hoogleraar in 1867 is hij  afhankelijk van de inkom­sten die hij ver­werft met het schrij­ven voor een groot aantal dag­bladen en tijd­schriften. De even omvangrijke als veelzijdige produktie uit deze jaren geeft een goed beeld van zijn brede belangstelling. Ook in de daaropvolgende decennia zal Dilthey zich in zijn onderzoek niet beperken tot filosofie, maar ook belangrijke bijdragen leveren aan o.a. de geschiedenis- en literatuurwe­tenschap, de psycholo­gie en de pedago­giek.

In de jaren zestig begint Dilthey aan zijn nooit vol­tooi­de biogra­fie van de idea­listische en ro­mantische theo­loog en filosoof Schlei­erma­cher. In 1864 pro­moveert hij op een verhan­deling over de ethiek van Schlei­er­ma­cher. Drie jaar daarna wordt hij benoemd tot hoogleraar filosofie aan de kleine universiteit van Basel. Hoewel hij hier verschillende vrienden maakt, waaronder de door hem bewonder­de historicus Jakob Burckhardt, verlangt hij al snel terug naar Duitsland. Tot zijn grote vreugde wordt hij in 1869 benoemd tot hoogleraar filoso­fie in Kiel. Daar zet hij zich aan de voltooi­ing van het eerste deel van de Schleier­macher­biogra­fie, dat  in 1870 wordt gepubli­ceerd. Met Leben Schleier­ma­chers vestigt Dil­they op slag zijn roem als histori­cus. Het boek zal vele decen­nia een voorbeeld blijven van de intellec­tu­ele bio­grafie. Tijdens het schrij­ven ervan wordt Dilthey gecon­fron­teerd met een verschillende methodologi­sche, kenthe­ore­tische en onto­logi­sche vragen met betrekking tot zijn historisch-filosofi­sche onder­zoek naar Schleierma­cher en diens filosofie. Dilthey stelt, onder in­vloed van Kants transcen­dentale vraagstelling, de kritische vraag naar de aard en de reik­wijdte van de histo­ri­sche rede, dat wil zeg­gen van het vermogen van de mens zichzelf, de door hem geschapen maatschappij en de geschiedenis te kennen. In een tijd die, mede als gevolg van het proces van secularise­ring, verscheurd wordt door een 'anarchie van we­reldbeschouwingen' is de fun­de­ring van de geesteswetenschappen (deze benaming kwam in deze tijd in zwang om de wetenschappen aan te duiden die zich richten op mens, maatschappij en ge­schiede­nis) volgens Dilthey van het grootste belang. Hij besluit zich te wijden aan de funde­ring (Grundlegung) van deze wetenschappen alvorens het tweede deel van de bio­grafie te schrijven. Dit door hem als Kritik der histori­schen Ver­nunft aangeduide project zal hem echter tot zijn dood in beslag nemen. Het is Dil­theys twee­de monu­men­ta­le le­vens­werk en hij zal het even­min als de Schleier­ma­cher-biogra­fie vol­tooien.

In 1871 verhuist Dilthey opnieuw, en wel naar Bres­lau, waar hij opnieuw een leerstoel in de filosofie bezet. In 1873 ontmoet hij de ruim twintig jaar jongere Katha­rine Püttmann, met wie hij 21 maart 1874 in het huwelijk treedt. Uit dit huwelijk zullen drie kinde­ren geboren worden. In de elf jaar die Dilthey in Breslau werkzaam is, concentreert hij zich op de uitwerking van zijn Kritiek van de historische rede. In 1882 wordt Dilthey in Berlijn benoemd op de prestigieuze leerstoel die eerder door Hegel was bezet. Hier leidt hij tot zijn dood in 1911 het uiterlijk weinig opvallende leven van een universiteitsprofessor. In 1887 treedt hij toe tot de Pruisische Academie der Weten­schappen, in welker annalen hij vanaf dat mo­ment regelmatig publiceert. Ook speelt hij een be­langrijke rol bij de academie-uit­gave van het werk van Kant. Verder begint hij aan een groots opge­zette, maar evenmin voltooi­de Geschich­te des geisti­gen Lebens in Deuts­chland in der Neuzeit en is hij betrokken bij de oprichting van het tijd­schrift Archiv für Ge­schichte der Phi­los­ophie, waarvoor hij ook redactionele werkzaam­heden ver­richt.

Van de vijf boeken die Dilthey in het kader van zijn Kritiek van de historische rede wilde publiceren, verschijnen in 1883 de eerste twee onder de titel Einlei­tung in die Geis­tes­wis­sen­schaf­ten. Ver­such einer Grund­legung für das Studi­um der Ges­ell­schaft und der Ge­schichte. In het eerste boek geeft Dilthey een over­zicht van de samen­hang van de gees­teswe­tenschap­pen; in het omvangrijke tweede boek geeft hij een historisch overzicht van de pogingen een metafysische fundering van de geesteswetenschappen te geven en argumenteert hij dat dat de traditi­o­nele meta­fysica daartoe niet in staat is. Volgens plan zouden in het tweede deel van de Einleitung de resterende drie boeken van zijn Kritiek worden opgenomen. In het derde boek wilde Dilthey de histo­ri­sche ont­wikke­ling van de gees­tes­weten­schappen reconstrueren en de kentheo­reti­sche funde­rings­pogin­gen op hun merites beoordelen. In het vierde en vijfde boek zou de eigen­lijke Grundlegung moeten plaats­vinden. Hoewel Dilthey ook het tweede deel van de Einleitung  niet heeft weten te vol­tooien - wat  hem in Berlijn de bijnaam 'Mann der ersten Bände' bezorgde - heeft hij in de kwart eeuw die volgde een groot aantal ontwerpen, fragmenten en brokstukken van dit tweede deel aan het papier toevertrouwd en een klein deel daarvan in afzonderlijke artikelen  gepubliceerd.

Dat Dilthey er niet in slaagt zijn Kritiek van de historische rede te voltooien hangt behalve met de ambitieuze opzet van het hele project ook samen met het feit dat Diltheys denken zich gedurende het project voortdurend blijven ontwikkelen en hij zich daardoor telkens opnieuw gedwongen het te herformuleren. In de jaren tachtig en negentig meent Dilthey dat een descriptieve psychologie de fundering zou kunnen leveren van de geesteswetenschappen. Tot de belangrijkste publikaties uit deze periode behoren de geschriften waarin hij deze descriptieve psychologie in hoofdlijnen uiteenzet: de Ideen über eine be­schrei­ben­de und zer­glie­dernde Psy­chologie (1894) en de Beiträge zum Studium der Indivi­dualität (1895/ 189­6).

Onder invloed van de fenomenologie van Husserl, die in 1900/01 zijn Logi­sche Untersuchungen publiceert, én van de kritiek die zijn descriptieve psy­cholo­gie kreeg van vertegen­woordi­gers van de empirische psychologie, werkt Dilthey in zijn filosofi­sche geschriften na 1900 deze psychologie om tot een her­meneuti­sche filosofie. In de hermeneutiek staat de betekenis van verschijnselen centraal. Volgens Dilthey is de mens een wezen dat zichzelf en zijn wereld tracht te begrijpen aan de hand van de scheppingen van zijn geest. In Die Entste­hung der Her­me­neu­tik (1900), de Studien zur Grund­le­gung der Geis­teswis­sen­schaf­ten (1905-09) en  Der Auf­bau der ge­schicht­lichen Welt in den Geis­teswis­sen­schaften  (1910) neemt de herme­neu­tiek de rol van funde­rende disci­pli­ne van de descrip­tieve psy­cho­logie over. Van een volledige breuk met zijn vroegere werk is echter geen sprake, aangezien veel van de descriptief-psychologische inzichten in gewijzigde vorm terugkeren in zijn hermeneutiek.

In de laatste jaren van zijn leven publiceert Dilthey nog een respectabel aantal andere studies. Daartoe behoren het vele drukken belevende Das Erlebnis und die Dichtung (1905) en de studie Die Ju­gend­ge­schich­te Hegels (1905). Dit laatste boek oefent een belangrijk invloed uit op het Hegel­-onder­zoek in deze jaren. De dis­cus­sie die Dil­they in zijn laatste ontwerpen voor de Kritik aangaat met Hegels filoso­fie, laat op­nieuw zien hoezeer bij Dilthey het historisch en het systematisch onderzoek zich met elkaar verstren­gelen. Dat geldt ook voor de discussie, die Dilthey in deze laatste periode met de filosofie van de dan al overle­den Nietzsche aangaat. In Das Wesen der Phi­los­ophie (1907) en Die Typen der Welt­an­schau­ung und ihre Ausbil­dung in den metaphysi­schen Systemen (1911) werkt hij tenslotte ook de 'Weltan­schauungslehre' uit, waarvan de kiemen liggen in het tweede boek van de Einleitung. In deze 'Wel­tan­schau­ung­slehre' on­der­neemt Dilthey een laatste po­ging de 'anar­chie van we­reld­be­schou­wingen' op een meta-filosofisch niveau te bedwingen. Hij sterft in 1911 op 78-jarige leeftijd aan een infectieziekte tijdens een werkvakantie in Tirol.

Kritische beschouwing

Kritiek van de historische rede     Diltheys Kritiek van de historische rede is zowel een voortzetting als een funda­mentele herziening van Kants kritiek van de rede.  Met deze kritiek, die opgevat kan worden als het sluitstuk van de verlichting, wilde Kant het (theoretische, praktische en teleologische) oordeelsvermogen van de mense­lijke rede niet alleen analy­seren en rechtvaar­di­gen, maar ook de grenzen ervan aangeven en het onjuiste gebruik ervan bekritiseren.

Aansluiting bij Kant      Dilthey kan zich in grote lijnen vinden in Kants kritiek. Hij onderschrijft Kants opvatting dat hoewel al onze kennis met  (zintuiglijke) erva­ring begint, zij niet  volledig uit de ervaring ontspringt. De mens kent de dingen slechts zoals ze aan hem verschijnen, dat wil zeggen: gevat in de apriorische (d.w.z. uit de geest zelf voortkomende) vormen van ruimte en tijd en aan elkaar gerelateerd door de begrippen (categorieën) van het verstand. Diltheys aanvankelijk bedoeling is Kants primair aan de natuurwetenschappelijke ervaring ontleende analyse van het wetenschappelijk kennen aan te vullen met een complementaire kritiek van het geesteswe­ten­schap­pelijke kennen. De uitwerking van deze intentie leidt evenwel gaande­weg tot een transformatie van twee fundamentele vooronderstellingen van de kantiaanse kritiek. In de Vorrede van de Einleitung in die Geisteswissenschaften (1883)  vat Dilthey zijn ‘Fortgang über Kant’ als volgt samen: “Niet de aanname van een star a priori van ons kenvermogen, maar alleen een van heel ons wezen uitgaande ontwikkelingsgeschiedenis kan de vragen beantwoorden die wij allen aan de filosofie moeten stellen” (I, xviii).

Levenscategorieën     Dit citaat maakt duidelijk dat Dilthey  er in de eerste plaats van uit gaat dat de categorieën eerder opgevat moeten worden als levenscategorieën dan als louter formele categorieën. Levenscategorieën zijn niet alleen de vormen waarin we het menselijk leven begripsmatig trachten te vangen (Dilthey noemt als voorbeelden o.a. structuur, ontwikkeling, betekenis, en lijden), maar het zijn ook de vormen van het leven zelf. Dilthey kritiseert het intellectualisme van Kants kritiek. De ervaringswereld is volgens hem geen object van een louter intellectuele voorstelling, maar een realiteit die ons onmiddellijk is gegeven in het samenspel van denken, willen en voelen. Of, zoals Dilthey het formuleert in een later essay over Schiller: “De menselijke geest is een uit zijn eigen diepte uniform vormgevende macht over de stof van het werkelijke, die in het denken wordt geconstitueerd, in het esthetische vermogen wordt bezield en in het handelen de vorm van het ideaal en de vrijheid krijgt opgedrukt.” Dilthey blijft aanvankelijk trouw aan de rationalistische vooronderstelling dat alles wat voor ons bestaat in ons bewustzijn is gegeven (zie V 90; vgl. I 15, XIX, 59, 61). In zijn uitwerking van de levenscategoriën wordt echter duidelijk dat het leven dat wordt beschreven niet gereduceerd kan worden tot iets dat louter subject of object is (I, 26, 120; X, 27; XIX, 57, 79, 304). Diltheys ‘zelfbezinning’ brengt een levenssamenhang - Zusammenhang des Lebens (XIX, 361) - aan het licht waarin we ons altijd al bevinden. Pas in de theoretische beschouwing worden subject en object tegenover elkaar geplaatst (vgl. XIX, 59, 66, 166, 207).

Historisch apriori   In de tweede plaats verwerpt Dilthey de kantiaanse vooronderstelling dat de a priori structuur van de ervaring universeel en tijdloos zou zijn. Volgens Dilthey, die zich op dit punt geïnspireerd weet door Hegel en de historisten,  worden de levenscategorieën gekarakteriseerd door een historische ontwikkeling: “Het apriori van Kant is star en dood; de werkelijke voorwaarden van het bewustzijn en zijn vooronderstellingen, zoals ik die begrijp, vormen een levend en historisch proces, zijn ontwikkeling, ze hebben hun geschiedenis, en het verloop van deze geschiedenis is hun aanpassing aan de steeds nauwkeuriger inductief gekende menigvuldigheid van de inhouden van de gewaarwording. Het leven van de geschiedenis raakt ook de schijnbaar starre en dode voorwaarden waaronder wij denken. Ze kunnen nooit vernietigd worden, aangezien we zonder hen niet kunnen denken, maar ze ontwikkelen zich voortdurend”’(XIX, 44). We kunnen deze voorwaarden vergelijken met de regels van een grammatica, zonder welke we niet zouden kunnen spreken maar die zich heel geleidelijk ontwikkelen in de tijd.

Filosofie en empirische wetenschap     Diltheys transformatie van Kants kritiek van de rede leidt tot een herinterpretatie van de notie ‘transcendentaal’. Bij Kant heeft dit begrip betrekking op het verhelderen van de logisch noodzakelijke en algemeengeldige voorwaarden van het menselijk oordelen. Als zodanig zijn het voor Kant tijdloze voorwaarden. Het onderwerp van Diltheys transcendentaal-historische zelfbezinning daarentegen is niet alleen de historiciteit van het leven, maar ook de verschillende ervaringsstructuren die zich in de loop van de geschiedenis ontwikkelen. De transcendentale zelfbezinning brengt dus geen tijdloze levensvorm aan het licht, maar een levensvorm waarvan de structuur voortdurend in ontwikkeling is.

Een gevolg van deze historisering van het kantiaanse is dat empirische beschrijving en filosofische verheldering niet zo eenvoudig meer kunnen worden gescheiden. Ze zijn afhankelijk van elkaar. Antropologische zelfbezinning kan niet zonder historisch en cultureel-antropologisch onderzoek. “De fundering  van de filosofie treedt in samenhang met de positieve wetenschappen” (XIX, 52). De genetische benadering die door Dilthey wordt voorgesteld is erop gericht de ontwikkeling van transcendentale structuren teverhelderen, zowel van het individu als van de mensheid als geheel: “Het genetische onderzoek tracht te verhelderen hoe dit geheel [de structuur en de inhoud van de menselijke ervaring - JdM] zich in het menselijke individu ontwikkelt  en hoe het in het mensengeslacht geleidelijk ontstond” (XIX, 45). Terwijl Dilthey in zijn descriptief-psychologische geschriften uit de jaren tachtig en negentig zijn aandacht vooral richt op de individuele ontwikkeling, treden in latere geschriften als de Aufbau der geschichtlichen Welt in den Geisteswissenschaften historische ontwikkelingen op de voorgrond.

Structuur        Hoewel Diltheys descriptieve psychologie vaak structuralistisch wordt genoemd en als zodanig tegenover zijn latere als hermeneutisch aangeduide filosofie wordt geplaatst, is er in feite in beide invalshoeken sprake van een combinatie van structuralistische en hermeneutische motieven. De descriptieve psychologie is een fenomenologische beschrijving van de structuur en de ontwikkeling van de psychische samenhang van het individu (V, 200, 213). Wanneer Dilthey deze samenhang als een structuur aanduidt, dan wordt daarmee aangegeven dat 1) deze samenhang geen aggregaat is van afzonderlijke elementen, maar een onderling op talloze wijzen verbonden geheel van voorstellingen, wilsacten en gevoelens, dat 2) in een voortdurende wisselwerking verkeert met de omgeving, en 3) gekarakteriseerd wordt door een interne doelmatigheid (V 211-3). De psychische samenhang kan transcendentaal worden genoemd, omdat ze constitutief is voor ons denken, willen en voelen. Hoewel het mogelijk is verschillende substructuren te onderscheiden (zoals kennen, moreel oordelen en handelen en  esthetisch ervaren), die op hun beurt weer verder kunnen worden geanalyseerd (zo kan het kennen nader worden beschreven als een samenspel van activiteiten als waarnemen, verbeelden, geloven en oordelen), kunnen deze niet worden opgevat als afzonderlijke vermogens. In iedere afzonderlijke ervaring werkt de psychische samenhang als een geheel, hetgeen er aan bijdraagt dat onze ervaring als geheel gekenmerkt wordt door een zekere coherentie. We zouden de psychische samenhang kunnen aanduiden als een ervaringshorizon. Als zodanig belichaamt deze samenhang een  wereldbeeld.

Ontwikkeling            Diltheys definitie van ‘structuur’ maakt duidelijk dat de psychische samenhang niet als iets statisch mag worden opgevat, maar zich in een voortdurende interactie met de fysische en sociaal-culturele omgeving ontwikkelt. Hoewel de ontwikkeling een zekere biologische rijpheid en omgevingsinvloeden vooronderstelt, wordt zij allerminst volledig door externe factoren bepaald. De ervaringsstructuur van het individu gaat in toenemende mate inwerken op de eigen ontwikkeling: hij kent een interne doelmatigheid. Het is de zich ontwikkelende persoon zelf die deze ervaringsstructuren construeert (V, 214). Om die reden spreekt Dilthey ook van een ‘verworven psychische samenhang’ waarin verschillende stadia zijn te onderscheiden (V, 225-6, vgl. VI, 95). De ontwikkeling als geheel wordt gekenmerkt door een toenemende differentiatie van subsystemen en, complementair daaraan, een toenemende integratie van deze subsystemen. In het begin van zijn ontwikkeling is de psychische samenhang nog erg open, maar naarmate hij zich verder ontwikkeld sluit hij zich steeds meer af van de buitenwereld; hij behoedt ons ervoor op iedere invloed van de omgeving te moeten reageren (V, 219).

Narratief ontwikkelingsmodel      In tegenstelling tot veel latere ontwikkelingspsychologen als Piaget onderstreept Dilthey het individuele karakter van de verworven psychische samenhang. Hoewel hij ervan uitgaat dat er algemene ontwikkelingspatronen zijn te onderscheiden die we in alle individuen aantreffen, legt hij de nadruk op de onherleidbare individualiteit van de menselijke ontwikkeling. Dilthey vergelijkt de ontwikkeling van een menselijk leven herhaaldelijk met een muziekstuk of roman (VI, 316; V 224-5; VII, 220-1). Het verhaal (narratio) is voor Dilthey meer dan een metafoor. Het is door het vertellen van verhalen dat het leven tot een betekenisvolle samenhang wordt gemaakt. Om die reden kunnen we Diltheys visie op de mens  narratief noemen.

Werkingssamenhang     Volgens Dilthey weerspiegelen historische ontwikkelingen de individuele in veel opzichten. Net als  individuele ontwikkeling is de menselijke geschiedenis op te vatten als een ontwikkeling van transcendentale ervaringsstructuren: “De tijdperken zijn structureel van elkaar verschillend. De middeleeuwen worden gekenmerkt door een samenhang van verwante ideeën, die in de verschillende gebieden regeren … De facticiteit van het ras, de ruimte, de machtsverhoudingen vormen overal een nooit volledig te vergeestelijken grondslag” (VII, 287-8). Dilthey duidt de historische samenhang in zijn latere werk aan als een werkingssamenhang, die belichaamd is in zijn vele duurzame produkten en die net als de individuele ontwikkeling wordt gekenmerkt door een interne doelmatigheid. De werkingssamenhang dient onderscheiden te worden van de causale samenhangen in de natuur, daar hij waarden en doelen realiseert (VII, 153). De werkingssamenhang is niet alleen een samenhang van betekenissen, maar - en hier raakt Diltheys levensfilosofie Nietzsches genealogie - evenzeer een samenhang van krachten. Anders dan Hegel, en in overeenstemming met zijn leermeester Ranke, is Dilthey van mening dat het onmogelijk is de stadia van de menselijke ontwikkeling a priori te beschrijven. Bovendien, en ook hier weerspiegelt de historische ontwikkeling de individuele, wordt de geschiedenis gekenmerkt door een veelheid van unieke ontwikkelingspatronen in uiteenlopende domeinen en verschillende culturen en tijdvakken.

Beleving, uitdrukking en verstaan     Dilthey meent dat de geestesweten­schappen gefundeerd zijn in de zich ontwikkelende levenssamenhang (VII, 86-7). De geestesweten­schappen systematiseren de alledaagse menselijke ervaring, waarin voortdurend belevingen tot uitdrukking worden gebracht  (in oordelen, handelingen en instituties) en worden verstaan  vanuit een bepaalde ervaringshorizon. Deze ervaringshorizon brengt, in voortdurende interactie met een weerbarstige werkelijkheid, ook de normen een waarden voort die steeds  in ons verstaan, handelen en esthetisch ervaren werkzaam zijn. Als systematisering van het alledaagse verstaan zijn ook de geesteswetenschappen normatief van aard. Deze kenmerken onderscheiden de geesteswetenschappen van de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappen beperken zich tot de verklaring van causale samenhangen in de natuur en hebben derhalve geen normatief karakter, de geesteswetenschappen verhelderen de betekenis van levenssamenhangen, een activiteit die normatief van aard is (I, 26-7; V, 31, 58, 144).

Relativisme     Vanwege de historische en culturele verscheidenheid aan ervaringsstructuren bestaat er in het alledaagse leven en in de geestes­wetenschappen geen algemeengeldigheid zoals dat in de natuurwetenschappen het geval is. Natuurprocessen verlopen wetmatig, de uitdrukkingen van de menselijke geest zijn in veel gevallen uniek. De geesteswetenschappen kunnen ook geen aanspraak maken op normatieve universaliteit, zoals de traditionele metafysica dat meende te kunnen doen.  Diltheys theorie leidt onvermijdelijk tot een ontologisch, epistemologisch en normatief relativisme. Met Kant gaat Dilthey er van uit dat de ervaringswerkelijkheid mede wordt geconstitueerd door de transcendentale ervaringsstructuur, maar anders dan Kant veronderstelt Dilthey dat deze structuur zich in tijd ontwikkelen en per cultuur verschillen, met als gevolg dat mensen letterlijk in incommensurabele we­rel­den  met verschillende normen en waarden leven.

Horizonverbreding     Diltheys relativisme is echter niet absoluut. In de eerste plaats zijn er fundamentele menselijke ervaringen (zoals geboorte, liefde en haat, levensfasen, dood) die door mensen uit alle culturen worden gedeeld (VII 208-10, 47). We kunnen het verdriet begrijpen van een ouder die huilt om een gestorven kind, ook al wanneer die persoon in een heel andere (sub)cultuur of tijd leeft dan wij. Bovendien delen mensen die binnen een bepaalde cultuur of in een bepaald tijdvak leven ten minste een deel van hun ervaringshorizon met hun plaats- en tijdgenoten. Tenslotte betekent de incommensurabiliteit van ervaringshorizonnen niet dat ze onvergelijkbaar zijn. Wanneer de ervaringsstructuren in sterke mate verschillen zijn we volgens Dilthey aangewezen op hogere vormen van hermeneutisch verstaan waarin we de horizon van de ander reconstrueren en daarmee tegelijkertijd onze eigen horizon verbreden. Op basis van een  (minimaal ten dele) gedeelde leefwereld en de objectivaties in uitspraken, handelingen en culturele produkten zijn we in staat de beleving van de ander tot op zekere hoogte te verstaan.

Leer van wereldbeschouwingen        Dilthey wordt in zijn werk vaak heen en weer geslingerd tussen het verlangen ook in de geesteswetenschappen tot algemeengeldige uitspraken te komen en het besef van de eindigheid en relativiteit van onze ervaringen. Deze ambivalentie komt duidelijk tot uitdrukking in zijn Weltanschauungslehre. In deze theorie  van de wereldbeschouwing onderscheidt Dilthey verschillende soorten wereldbeschouwing (artistieke, religieuze en filosofische) en daarbinnen weer verschillende typen, die samenhangen met de dominantie van het kennen, het willen of het voelen. Hoewel Dilthey herhaaldelijk de hoop uitspreekt met behulp van deze theorie de “anarchie van de wereldbeschouwingen” te bedwingen en te komen tot algemeengeldige uitspraken, moet hij vaststellen dat de verschillende wereld­beschouwingen niet onder een noemer kunnen worden gebracht: “Ieder van deze wereldbeschouwingen drukt in de grenzen van ons denken één zijde van het universum uit. Ieder daarvan is in deze zin waar. Maar ze zijn ook allemaal éénzijdig. Het is ons ontzegd de verschillende zijden als een geheel te kunnen beschouwen. Het zuivere licht van de waarheid is slechts in verschillende gebroken stralen te aanschouwen” (VIII, 224).

Dilthey is  zich bewust van de genoemde ambivalentie in zijn werk. Maar hij beschouwt haar niet als een louter persoonlijke eigenschap of tekortkoming, maar als het “eigenlijke, stil gedragen lijden van de tegenwoordige filosofie”. Het wereldbeschouwelijk relativisme is het gevolg van de groei van het historisch en cultureel besef. 

Waardering

Receptie De receptie van de Kritiek van de historische rede heeft onmiskenbaar geleden onder het feit dat de kern ervan door Dilthey slechts in fragmentarische vorm is gepubliceerd. Ook de lange tijd nogal chaotisch verlopende en nog steeds niet afgesloten uitga­ve van zijn verzamelde werk heeft een voorspoedig begrip van Diltheys le­venswerk in de weg gestaan.  Een en ander heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat Dilthey in de overzichten van de negentiende en de twintigste-eeuwse filosofie doorgaans maar een bescheiden plaats inneemt. Dat neemt overigens niet weg dat Diltheys geschriften een belang­rijke inspiratie­bron zijn gebleken voor twin­tigste-eeuwse filosofen als Ples­s­ner, Heidegger en Gadamer.

De ontsluiting van een belangrijk deel van zijn filosofische nalatenschap in de afgelopen decennia heeft geleid tot de opbloei van het Dilthey-onderzoek (vooral in Duitsland,  maar sinds de publikatie van zijn Collected Works ook in de Angelsaksische wereld) en heeft niet alleen duidelijk gemaakt dat Dilthey in veel opzichten vooruitloopt op de belangrijke thema’s van de filosofie van de twintigste eeuw, maar ook dat zijn werk nog steeds relevant is voor veel hedendaagse geesteswetenschappelijke en filosofische vraagstukken.

Wijsgerige antropologie        De antropologische wending in Diltheys werk maakt hem tot de van de belangrijkste geestelijke vaders  van de wijsgerige antropologie zoals die in de jaren twintig van de twintigste eeuw in het werk van Scheler en Plessner tot wasdom is gekomen en die tot op heden een centrale plaats inneemt in de wijsbegeerte. Zijn structuurpsychologie loopt vooruit op het  structuralisme dat in de jaren vijftig en zestig in de menswetenschappen en de filosofie tot een van de dominante stromingen werd. Zijn historisering van het kantiaanse apriori van werkt door in de genetische epistemologie van Jean Piaget en de geschriften van Michel Foucault.

Heidegger      De invloed die Diltheys latere werk heeft uitgeoefend invloed op de ontwikkeling van de hermeneutiek is directer aanwijsbaar en diepgaander. Met name Martin Heideggers interpretatie van het menselijk Dasein in Sein und Zeit is veel verschuldigd aan Diltheys analyse van de rol die beleving, uitdrukking en verstaan in het  menselijk leven spelen. In deze analyse ontwikkelt de hermeneutiek zich van een wetenschappelijke methode tot een onderzoek van de interpretatieve dimensie van het menselijk bestaan.

Hermeneutiek en structuralisme     Hoewel Heideggers kritiek dat Dilthey deze dimensie van zijn analyse niet radicaal genoeg heeft gedacht en daardoor in ontologische indifferentie is blijven staan, niet zonder grond is, mag deze ons er niet toe verleiden Diltheys werk als een volledig gepasseerd station te bezien. De kracht van Diltheys werk ligt in de samenhang van zijn structuralistische en hermeneutische benaderingswijze. Ofschoon veel van de door Dilthey ontwikkelde thema’s in het latere structuralisme en de latere hermeneutiek meer in detail zijn uitgewerkt, wreekt zich in deze uitwerkingen niet zelden de eenzijdigheid van de exclusief hermeneutische of structuralistische benadering van de mens en zijn wereld. De pogingen die Paul Ricoeur en Jürgen Habermas de afgelopen decennia hebben ondernomen om hermeneutiek en structuralisme te herintegreren, grijpen in veel opzichten terug op het werk van Dilthey. Met name Diltheys analyse van de samenhang van empirisch onderzoek en filosofisch grondslagenonderzoek blijkt in het licht van het huidige denken zijn actualiteit te hebben behouden.  Tegen de achtergrond van de postmoderne aandacht voor pluralisme en onherleidbare individualiteit herwint ook Diltheys idee dat menselijke ontwikkeling niet - zoals in door unilineaire structuralisten en hermeneutici als Piaget en Heidegger wordt verondersteld - lineair verloopt, maar uiteenlopende vertakkingen vertoont,  aan betekenis.

Daarmee is vanzelfsprekend niet gezegd dat in Diltheys filosofie definitieve antwoorden te vinden zouden zijn. Maar dat was ook allerminst de pretentie van Dilthey, zoals blijkt uit de volgende uitspraak: “Filosofie kan niet beperkt worden op dit of gene antwoord op de vragen die het leven oproept; zij is veeleer het vragen en antwoorden als zodanig”. 

Primaire bibliografie

Hoewel Dilthey veel heeft geschreven in zijn leven, heeft hij maar een betrekkelijk klein deel daarvan gedurende zijn leven gepubli­ceerd. Zijn leerlingen Misch, Groethuysen, Nohl en Ritter zijn in de laatste jaren van Diltheys leven begonnen met de uitgave van Diltheys verzamelde werk. Door allerlei omstandigheden (waaronder een steeds wisselende redactie) is deze uitgave nogal onoverzichtelijk opgebouwd en nog steeds niet afgesloten. Op het moment van schijven zijn 21 delen verschenen: W. Dilthey, Gesammelte Schriften Delen I-XII: Stuttgart, B.G. Teubner and Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht; delen  XIII-XXI: Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht,1914-1996. In het voorafgaande werd steeds naar deze uitgave verwezen.

Een aantal werken van Dilthey zijn tot op heden niet in het verzameld werk opgenomen: Die große Phan­tasie­dich­tung und andere Studien zur verglei­chen­den Literatur­geschich­te, (red. H. Nohl), Göttingen, Vandenbroeck & Ruprecht, 1954 en Das Erlebnis und der Dichtung: Lessing, Goethe, Novalis, Hölderlin, Stuttgart, B.G. Teubner, Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht.

Brieven en dagboekaantekeningen van Dilthey zijn onder redactie van zijn dochter Clara in 1933 uitgegeven: C. Misch (red.), Der junge Dilthey. Ein Lebensbild in Briefen und Tagebüchern 1852-1870, Stuttgart, B.G. Teubner, Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1960. Voor een goed begrip van de ontwikkeling van Diltheys werk is ten slotte ook van belang de door E. Rothacker uitgegeven Briefwechsel zwischen Wilhelm Dilthey und dem Grafen Paul York v. Wartenburg 1877-1897, Halle,  Max Niemeyer, 1923.

Een selectie uit Diltheys filosofische werk is onder de titel Wilhelm Dilthey, Kritiek van de historische rede. Inleiding, Amsterdam, Boom, 1994. De inleiding biedt een goede eerste introductie tot Diltheys filosofische werk.

 

Secundaire bibliografie

Een overzicht van de secundaire literatuur tot 1969 biedt: U. Hermann, Bibliographie Wilhelm Dilthey. Weinheim/Berlin/Basel, Julius Beltz, 1969. Overzichten van de secundaire literatuur sindsdien worden regelmatig gepubliceerd in het Dilthey-Jahrbuch für die Geisteswissenschaften, dat sinds 1983 verschijnt onder redactie van F. Rodi. Dit jaarboek is bovendien het forum bij uitstek  van het internationale Dilthey-onderzoe Een representatieve selectie van de secundaire literatuur tot 1980 biedt: Frithjof Rodi en Hans-Ulrich Lessing (red.), Materialien zur Philosophie Wilhelm Diltheys, Frankfurt am Main, Suhrkamp, 1984.

Twee oudere, maar nog steeds lezenswaardige inleidingen op Diltheys filosofie zijn:

O.F. Bollnow, Dilthey: eine Einführung in seine Philosophie, Stuttgart, Kohlhammer31967. (*)

L. Landgrebe, Wilhelm Diltheys Theorie der Geisteswissenschaften (Analyse ihrer Grundbegriffe). Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung, Vol. IX. 1928, 237-367. (**)

Een selectie uit het  filosofische Dilthey-onderzoek van de afgelopen decennia:

H. Ineichen, Erkenntnistheorie und geschichtlicht-gesellschafliche Welt. Diltheys Logik der Geisteswissenschaften, Frankfurt  am Main, Klostermann,  1975. (**)

I.    Krausser, Kritik der enlichen Vernunft. Wilhelm Diltheys Revolution der allgemeninen Wissenschafts- und Handlungstheorie, Frankfurt a/M, Suhrkamp, 1968. (*)

H.-U. Lessing, Die Idee einer Kritik der historischen Vernunft, Freiburg/München 1984. (**)

R.A. Makkreel, Dilthey. Philosopher of the Human Studies, Princeton, Princeton University Press 31992. (**)

O. Marquard, Leben und leben lassen. Anthropologie und hermeneutik bei Dilthey. Dilthey-Jahrbuch für Philosophie und Geschichte der Geisteswissenschaften, Vol. Band 2. 1984, 128-139. (*)

J. de Mul, The Tragedy of Finitude. Dilthey’s Hermeneutics of Life, New Haven/London: Yale University Press, 2002. (**)

E.W. Orth (red), Dilthey und die Philosphie der Gegenwart, Freiburg/München 1985. (**)

R.E. Palmer, Hermeneutics. Interpretation Theory in Schleiermachter, Dilthey, Heidegger and Gadamer, Evanston 71985. (*)

P. Ricoeur, Le conflicts des interpretations. Essais d'herméneutique, Paris, Editions du Seuil, 1969. (**)

 

In het Nederlands taalgebied is tot op heden niet erg veel over Dilthey gepubliceerd. Tot de weinige publikaties behoren:

 

J.    Kamerbeek, Dilthey versus Nietzsche. In: Creatieve wedijver, Amsterdam 1962, 57-86. (*)

K.  Keulartz, Wilhelm Dilthey, pionier van het postmetafysisch denken. In: W. Dilthey, Kritiek van de historische rede, Amsterdam, Boom,1994, 7-60. (*)

K. Kuypers, Mens en geschiedenis bij Dilthey. In: Algemeen Nederlands tijdschrift voor wijsbegeerte en psychologie,  (1962), 61-75. (**)

J. de Mul, Diltheys narratieve model van de menselijke ontwikkeling en de filosofische hermeneutiek van Heidegger en Gadamer. In: G. Vandenacker (red.), Congresbundel Nederlandse Filosofiedag Utrecht 1989, Delft, Eburon, 1990, 133-141. (**)

J. de Mul, Tussen kunst en wetenschap. Dilthey en de historische biografie. In: B.  Toussaint en P.G.E.I.J. van der Velde (red.), Aspecten van de historische biografie, Kampen, Kok Agora, 1992, 33-49. (*)

M. van Nierop, Leven en historiciteit: de hermeneutica van Dilthey. In: Denken in tweespalt - Interpreteren in ambivalentie, Delft, Eburon, 1989, 17-53. (*)

Ben Vedder, Een metafysische motivatie van de hermeneutiek: over het eeuwig metafysische in de mens volgens Dilthey. In: Bijdragen: tijdschrift voor filosofie en theologie, Jrg. 55 (1994), 249-268. (**)

 

J.    de Mul is als hoogleraar wijsgerige antropologie verbonden aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Vanwege de transitie naar Joomla 5 en de JA Teline V Magazine template is deze website voorlopig onder constructie. De meer dan duizend items die betrekking hebben op mijn publicaties, lezingen en media-optredens zijn weliswaar nog steeds allemaal te raadplegen, maar bij een deel (veelal oudere) items moeten tekst, afbeeldingen en/of audiovisuele clips opnieuw of alsnog worden toegevoegd. Klik voor details over de opbouw van deze website en het gebruik van de nieuwe database annex zoekmachine de LEES MEER button.

Nieuwe druk Kunstmatig van Nature: juni 2024.

Vanaf de derde druk verschijnt Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 bij Uitgeverij Boom. Delen van dit boek behoren tot de VWO eindexamenstof Filosofie  2024 t/m 2028, die de vraag naar de mens in relatie tot wetenschap en techniek als thema heeft.

Onlangs verschenen

Boek van de dag

Doorzoek deze website

Contactinformatie