Articles in academic journals
Typography
  • Smaller Small Medium Big Bigger
  • Default Helvetica Segoe Georgia Times
Jos de Mul. Verheven onder de waterspiegel. In: Subliem Zeeland. Zeeuws tijdschrift , 2007 (1-2), 6-11.

En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren  noemde Hij zeeën; en God zag, dat het goed was.

Genesis 1:10

Terneuzen, 19 november 1958. Ik moet dus bijna drie jaar oud zijn geweest. De herinnering is, net zoals de voor mij liggende foto uit die tijd, onscherp aan de randen. Desondanks heeft de gebeurtenis die dag een diepe indruk op mij gemaakt. Westerstorm. Mijn ouders lopen gebogen tegen de loeiende wind langs De Schelde.  Meeuwen cirkelen krijsend om elkaar heen. Het doorzichtige plastic zeiltje van de kinderwagen waarin ik zit, beschermt me tegen de striemende regen. Ik kijk gebiologeerd naar de woeste golven, die witschuimend stukslaan op de basaltblokken onderaan de dijk. Ik voel de windvlagen aan het wagentje rukken en verbeeld me te worden meegesleurd. Verdwijnen in de zwartgroene muil van de zee. In mijn veilige cocon huiver ik van genot. Ik ken het woord nog niet, maar – misschien wel voor het eerst in mijn leven -  onderga ik een sublieme ervaring. Of toch niet?

Het sublieme

Wanneer we een landschap of kunstwerk subliem noemen, dan brengen we tot uitdrukking dat ze een bijzondere schoonheid of voortreffelijkheid bezitten. Het is overigens niet uitsluitend een esthetische categorie; ook van een moreel hoogstaande handeling of een onnavolgbaar doelpunt in een voetbalwedstrijd wordt wel gezegd dat ze subliem zijn. Het sublieme is dat wat het alledaagse overstijgt. Dat betekenisaspect komt pregnant tot uitdrukking in het woord dat in onze taal als synoniem geldt met het sublieme: het verhevene. Daarin resoneert ook de religieuze connotatie die het woord vaak heeft. Het sublieme confronteert ons met dat wat ons begrip te boven gaat. Het begrip subliem kent een lange geschiedenis. Het gaat terug op het Latijnse sublimis, dat - letterlijk gebruikt - ‘hoog in de lucht’ en - meer figuurlijk - ‘hoogverheven’ of ‘groots’ betekent. Eén van de oudste verhandelingen over het sublieme dateert uit het begin van de jaartelling. Het betreft een in de Griekse taal geschreven manuscript met als titel Over het sublieme (Περ ψους). Het is lang – waarschijnlijk ten onrechte - toegeschreven aan Longinus. De auteur geeft geen definitie van ‘het sublieme’ en sommige classici betwijfelen zelfs of ‘subliem’ wel de juiste vertaling is van het Griekse hypsous. De auteur bespreekt aan de hand van een groot aantal citaten uit de klassieke literatuur geslaagde en minder geslaagde voorbeelden van het sublieme. Bovendien noemt pseudo-Longinus ook een aantal voorwaarden waaraan literatuur moet voldoen om subliem genoemd te kunnen worden. Zo moet zij handelen over grootse en belangrijke onderwerpen en verbonden zijn met heftige emoties. Eén van de voorbeelden die de auteur noemt – een opmerkelijke verwijzing in een Hellenistische tekst die dateert uit de eerste eeuw na Christus – is een passage uit Genesis 1. De auteur citeert losjesweg: “En God zei: daar zij licht! en daar werd licht; daar zij land! en daar werd land”. Voor pseudo-Longinus raakt het sublieme landschap aan het goddelijke: “De natuur plant in onze ziel de onoverwinnelijke liefde voor al wat verheven is en heiliger dan wij zijn”.  

Delightful terror

Over het sublieme werd nauwelijks opgemerkt door tijdgenoten en ook in de eeuwen die volgen treffen we slechts sporadisch verwijzingen naar de tekst aan. Het geschrift verschijnt pas in 1554 in Basel voor het eerst in druk. Maar eerst door de Franse vertaling van Boileau (1674) en de Engelse vertaling van Smith (1739) begint de tekst zijn zegetocht door de Europese cultuurgeschiedenis. Vanaf het tijdvak van Barok, culminerend in Romantiek, ontwikkelt het sublieme zich tot dé centrale esthetische categorie. Het wordt dan vooral verbonden met de ervaring van de natuur. In de achttiende eeuw duikt het vooral op in de natuurbeschrijvingen van een aantal Engelse auteurs, die daarmee de indruk beschrijven die zij tijdens hun – voor welgestelde jongelingen in die tijd gebruikelijke – Grand Tour door Europa in de Alpen opdeden. Zij gebruikten het woord om de vaak beangstigende weidsheid van het berglandschap onder woorden te brengen. Het landschap bezorgt hen, zoals John Dennis het in zijn Miscellanies uit 1639 uitdrukt, “a pleasure mingled with Horrours”. Het sublieme verwijst naar de wilde, onbegrensde grootsheid van de natuur, die daarmee scherp tegenover de meer harmonieuze schoonheidservaring wordt geplaatst. In 1756 definieert Edmund Burke het sublieme in A Philosophical Inquiry into the Origin of Our Ideas of the Sublime and Beautiful als een ‘delightful terror’. Dat het natuurgeweld de beschouwer desondanks tot verrukking kan brengen, hangt  samen met het feit dat de toeschouwer dit geweld op veilige afstand bekijkt. Bijvoorbeeld vanuit een wandelwagentje.

Sublieme tragiek

In de Duitse Romantiek verliest het sublieme echter zijn onschuldige karakter. Daarvoor is vooral het werk van Kant van doorslaggevende betekenis geweest. In de Kritik der Urteilskraft (1790) onderscheidt Immanuel Kant in navolging van Burke het schone (das Schöne) nadrukkelijk van het sublieme (das Erhabene).  Schoon zijn dingen die ons een aangenaam gevoel geven. Ze verschaffen ons lust, omdat ze onze hoop lijken te bevestigen dat we in een harmonieuze en doelmatige wereld leven. Een mooie zonsopgang geeft ons in dat het leven zo slecht nog niet is. Het sublieme daarentegen is verbonden met ervaringen die onze hoop op harmonie en doelmatigheid juist verstoren. Het wordt opgeroepen door dingen die door hun onbegrensde, mateloze of chaotische karakter ons begrip en onze verbeelding te boven gaan. Kant maakt daarbij een nader onderscheid tussen het mathematische en het dynamische sublieme. Het eerste wordt opgeroepen door het onmetelijke en kolossale en heeft betrekking op het idee van het oneindige. Wanneer we de weidsheid van het berglandschap in ogenschouw nemen of naar de onmetelijke sterrenhemel staren, worden we bevangen door een besef van onze nietigheid. Het dynamische sublieme brengt Kant in verband met de overmacht van de natuur. Voorbeelden die hij geeft zijn de vulkaanuitbarsting, de aardbeving en de stormachtige oceaan. Ook hier ervaren we onze nietigheid, maar dat gaat hier gepaard met het besef dat deze natuurkrachten ons door hun overweldigende karakter kunnen vernietigen. Het dynamische sublieme noemt Kant ungeheuer. We zouden dat kunnen vertalen met ontzaglijk: het boezemt zowel ontzag als angst in. Het sublieme, zo drukt Kant het paradoxaal uit, bezorgt ons een “negatieve lust”. Aantrekking en afstoting versmelten daarbij in één ambigue ervaring. 

Voor zoverre het sublieme ook bij Kant primair een esthetische categorie blijft, houdt hij vast aan het idee dat de ervaring van het sublieme door een veilige distantie wordt gekenmerkt. Wie naar een schilderij van een overweldigende storm op zee kijkt, kan zich overgeven aan een contemplatie over de overmacht van de natuur in de geruststellende wetenschap dat hij zich veilig in het museum bevindt en niet op zee! Friedrich Schiller gaat echter een stap verder en ‘bevrijdt’ in een serie essays – diep onder de indruk van politieke terreur waarin de Franse Revolutie onder het Jacobijnse bewind was uitgelopen – het sublieme uit het veilige cocon van de esthetische ervaring.

Daartoe herbenoemt hij in Vom Erhabenen (1793) om te beginnen Kants onderscheid tussen het mathematische en dynamische sublieme. In het eerste geval kan volgens Schiller beter gesproken van het theoretisch sublieme. De onmetelijke grootsheid van het hooggebergte en het firmament brengt ons tot een louter denkende beschouwing van het  oneindige. In het geval de natuur zich toont als een vernietigende kracht, ervaren we daarentegen het praktisch sublieme, dat ons onmiddellijk raakt in ons instinkt tot zelfbehoud. Daarbij dient volgens Schiller nog een nader onderscheid gemaakt te worden. Wie de levensbedreigende kracht op veilige afstand waarneemt – bijvoorbeeld door naar de storm op zee te kijken vanaf een veilige plaats op de wal, zal mogelijk wel de grootsheid van de storm ervaren, maar niet het sublieme karakter ervan. Subliem kan de ervaring slechts worden wanneer ons leven werkelijk wordt bedreigd door de natuurkracht. En zelfs dat is niet voldoende. We hebben namelijk de begrijpelijke neiging ons fysiek en moreel tegen de overmacht van de natuur te wapenen. Een volk dat zijn land beschermt door dijken, probeert “fysieke zekerheid” te verwerven tegen het geweld van de westerstorm; wie gelooft dat zijn ziel na de dood voortleeft in de hemel, beschermt zich met “morele zekerheid”. Wie er werkelijk in slaagt zijn angst voor de zee of de dood te overwinnen, toont zijn grootsheid, maar verspeelt daarmee volgens Schiller de ervaring van het sublieme. Werkelijk subliem is degene die in een glorieuze strijd tegen de overmacht van natuurlijk of militair geweld ten onder gaat. “Groß kann man sich im Glück, erhaben nur im Unglück zeigen”. 

Bij Schiller wordt het sublieme daarmee niet alleen van een esthetische categorie tot een levenscategorie, maar tevens tot een bij uitstek tragische begrip. En met deze notie van het tragisch sublieme bereidt hij de nachtzijde voor van de romantische ervaring die de Duitse cultuur spoedig in haar greep zal krijgen. De romantische ervaring wordt gekenmerkt door een streven naar het ultieme geluk – in de omgang met de natuur, in de liefde en de politiek – maar dit streven gaat voortdurend gepaard met het sublieme besef van een onvermijdelijke falen. 

 Ontzaglijk Zeeland

Van alle Nederlandse provincies is Zeeland zonder twijfel de meest sublieme. Om dat in te zien hoeft men slechts de overstromingsgeschiedenis van de provincie in ogenschouw te nemen. De oudste bronnen maken gewag van niet minder dan zestien grote vloeden in de dertiende eeuw en twintig in de veertiende eeuw. Op 19 november 1404 overstroomden grote delen van Vlaanderen en Zeeland als gevolg van wat de geschiedenis is ingegaan als de Eerste Sint Elizabethsvloed. Vooral Zeeuws-Vlaanderen, dat in 1377 bij een doorbraak van het Biervlietse Gat al zeventien dorpen had moeten prijsgeven aan de zee, werd opnieuw zwaar getroffen. Op 19 november 1421 – God blijkt een ironische voorliefde te hebben om de Zeeuwen te plagen op heiligendagen - zaaide de Tweede Sint Elizabethsvloed dood en verderf. Ditmaal worden vooral Noord- en Zuid-Beveland zwaar getroffen. De stormvloed dringt zo diep het land binnen dat de Hollandse Biesbosch ontstaat. Op 5 november 1530 overspoelt de Sint Felix Vloed opnieuw grote delen van Zeeland. De ergste stormvloed in deze periode vindt echter plaats in 1570. De Allerheiligenvloed op 1 november van dat jaar overspoelt de Nederlandse kustlijn van Vlaanderen tot Groningen. Zeeland krijgt ook ditmaal weer zijn deel. In het land van Saeftinghe worden vier dorpen compleet bedolven onder een dikke laag slib. Tienduizenden mensen verliezen hun leven en een veelvoud daarvan moest huis en haard ontvluchten. Tijdens de Kerstvloed in 1717 – de grootste stormvloed sinds eeuwen die ook Noord-Nederland zwaar treft – eist de zee opnieuw het offer van tienduizenden mensenlevens.

Voor de huidige generaties spreekt vanzelfsprekend vooral de laatste catastrofale stormvloed tot de verbeelding: de watersnoodramp van 1953. Opnieuw waren de gevolgen enorm. Vele tienduizenden hectares land werden overspoeld. Er waren 1836 slachtoffers te betreuren. Mijn familie werd gespaard maar een deel ervan moest, samen met een half miljoen andere bewoners van de Zeeuwse Delta, worden geëvacueerd. Daarnaast kwamen honderdduizenden stuks vee om als gevolg van de overstroming. Vele honderden woningen en boerderijen werden weggevaagd en een veelvoud daarvan werd zwaar beschadigd. Dijkwerkers, geholpen door meer dan 30.000 vrijwilligers, probeerden in de weken na de ramp de gaten in de dijken zo goed als dat kon te dichten. Er werd in deze maanden een grootse overwinning behaald op de zee en eind 1953 kan het Deltagebied officieel droog worden verklaard. Twintig dagen na de ramp was ook reeds de – na zo’n ramp onvermijdelijke - Deltacommissie ingesteld en vijf jaar later, op 8 mei 1958, werd de Deltawet aangenomen. Deze bracht de al eerder bestaande plannen voor afsluiting van de belangrijkste zeearmen in een stroomversnelling en markeerde de aanvang van de bouw van in totaal veertien omvangrijke bouwwerken die tezamen een van de meest indrukwekkende verdedigingssystemen tegen de natuur op aarde vormen.

Het is begrijpelijk dat de Zeeuwen trots zijn op hun Deltawerken. Sommigen deinzen er niet voor terug te spreken van het achtste wereldwonder. Dat we hier niet van doen hebben met louter provincialistische grootspraak, bleek nog eens in 2006, toen het maandblad Quest aan 111 experts uit de Nederlandse bouwwereld vroeg hun favoriete bouwwerk van na de industriële revolutie kiezen. Op de resulterende lijst met de “zeven wereldwonderen van de moderne tijd” namen de Deltawerken een prominente plaats in. En ook op de – deels overlappende - lijst met zeven moderne wereldwonderen die datzelfde jaar door de American Society of Civil Engineers werd samengesteld, prijkten de Deltawerken, naast de Kanaaltunnel tussen Engeland en Frankrijk, de CN Tower in Toronto, het Empire State Building in New York, de Golden Gate Bridge in San Francisco, het Panamakanaal en de Itaipúdam op de grens tussen Brazilië en Paraguay.  

Het technologisch sublieme

Volgens Genesis scheidde God op de derde dag van de schepping het land van de zee. Hoewel de Zeeuwen de naam hebben een godsvruchtig volkje te zijn, hebben ze op dit punt toch nooit volledig op de goedertierenheid van de Schepper vertrouwd. Gedurende de vele eeuwen dat zij de Delta bewonen hebben zij het scheiden van zee en land krachtig zelf ter hand genomen. Het eerste couplet van het Zeeuws-Vlaamse volkslied laat zich dan ook worden lezen als het ‘mission statement’ van de hele provincie:

Waar eens 't gekrijs der meeuwen

Verstierf aan 't eenzaam strand,

Daar schiepen zich de Zeeuwen

Uit schor en slik hun land;

En kwam de stormwind woeden,

Hen dreigend met verderf,

Dan keerden zij de vloeden

Van 't pas gewonnen erf. 

Schillers analyse indachtig kan worden gesteld dat de strijd tegen het ‘dreigend verderf’ van de stormwind niet alleen de grootsheid der Zeeuwen toont, maar dat hun strijd bij tijd en wijle – wanneer de overmacht van de natuur zich doet gelden en het zwaar bevochten land opnieuw onder de waterspiegel verdwijnt - een subliem, verheven karakter verkrijgt. En zeker de delen die voorgoed verloren gaan, zoals het verdronken land van Saeftinghe, behouden nadien de glans van het sublieme. 

De geschiedenis staat echter niet stil. De moderne tijd geldt als het tijdvak van de secularisatie. God trekt zich terug uit de wereld en de natuur raakt gaandeweg ‘onttovert’. De natuur plant niet langer, zoals dat  bij Longinus het geval was, “een onoverwinnelijke liefde voor al wat verheven en heilig is in onze ziel”, maar noopt vooral tot technisch ingrijpen. Goddelijk bestuur wordt mensenwerk. Deze dubbele omslag komt fraai tot uitdrukking in de (receptie)geschiedenis van de spreuk die het Zeeuwse wapen siert: Luctor et Emergo, ik worstel en kom boven. P. Scherft, oud-rijksarchivaris van Zeeland, heeft erop gewezen dat deze spreuk afkomstig is van een penning die de Zeeuwse Staten in 1585 heeft lieten slaan in het kader van de strijd tegen de Spanjaarden en pas later aan het provinciale wapen is toegevoegd. Dat deze spreuk later abusievelijk is begrepen als een verwijzing naar de strijd tegen de woelende baren in plaats van tegen de Spaanse barbaren, kan deels worden verklaard door de nieuwe context waarin deze is geplaatst - de bovenste helft van het wapen toont een klimmende leeuw en in de onderste deel symboliseren zes golvende lijnen de zee, maar deze interpretatie zegt ook iets over de technische preoccupaties van de moderne Zeeuw. En dat op het wapen niet het vervolg van de spreuk is te lezen (Autore Deo, door het gezag van God), is niet alleen te wijten aan plaatsgebrek, maar kan ook gelezen worden als een uitdrukking van de secularisatie. De nadruk verlegt zich van de macht van de goddelijke natuur naar die van de menselijke techniek. De moderne mens laat zich steeds minder overheersen door de natuur, maar neemt zijn lot krachtig in eigen hand. Als de Zeeuwse Deltawerken iets symboliseren, dan is dit wel het moderne geloof in de maakbaarheid van de wereld.

Ik sla het vergeelde fotoalbum voor mij dicht om op www.deltawerken.com/ de luchtfoto’s te bekijken van de stormvloedkering. Met Schillers analyse nog in het achterhoofd vraag ik mij af of er binnen het moderne wereldbeeld eigenlijk nog wel sprake kan zijn van een sublieme ervaring. De Deltawerken lijken de Zeeuwen immers een fysieke en morele zekerheid te bieden tegenover de dreigende stormvloed. Fysiek door de machtige technische verdedigingslinie, moreel door het besef dat een stormvloed geen straf van God is, maar een te beheersen speling van de natuur. Daarmee kunnen de Deltawerken met recht een grootse prestatie worden genoemd, een symbool voor het bedwingen van de overmacht van de natuur. Maar juist daardoor verliest de strijd tegen de zee zijn sublieme karakter. Immers, het sublieme toont zich nu precies daar waar de Zeeuw in zijn gevecht met de zee strijdend ten onder gaat. Nu zijn er natuurlijk uitstekende redenen om het verlies van het sublieme niet al te zeer te betreuren.

Toch zou het voorbarig, al te voorbarig zijn te denken dat wij het sublieme daadwerkelijk buiten onze geschiedenis hebben verbannen. Met de verschuiving van de macht van de goddelijke natuur naar de menselijke natuur verschuift ook het sublieme. In de moderne wereld is het niet langer de overmacht van de natuur die de ervaring van het sublieme oproept, maar veeleer de overmacht van de technologie. In het tijdvak van de technologie is het de techniek zelf die in de strijd tegen de natuur een ontzaglijk karakter krijgt. Enerzijds is de techniek een uitdrukking van de grootsheid van de menselijke vernuft, maar tegelijkertijd ervaren we haar in toenemende mate als een macht die ons beheerst en bedreigt. Technologieën als atoomenergie en genetische manipulatie, om hier slechts twee voorbeelden te noemen, hebben daardoor een januskop: ze verenigen in zich zowel onze hoop op het heilbrengende karakter van de menselijke technologie als onze angst voor zijn onbeheersbare, destructieve potentie. Daarom wordt in het licht van dergelijke sublieme technologieën vaak gezegd dat we ‘niet voor God mogen spelen’.

Misschien is de tragiek van de moderne mens er wel juist in gelegen dat ons inmiddels de keuze is ontzegd niet technologisch te zijn. De biotoop waarin wij leefden is in de moderne tijd geheel getransformeerd tot technotoop. We hebben een technologische wereld gecreëerd zonder welke we niet langer kunnen overleven. De idee dat we zouden kunnen terugkeren naar de natuur, is een wereldvreemde illusie. Daarvan zijn de Deltawerken het sublieme symbool. De Zeeuwen zijn voor hun naakte voortbestaan letterlijk overgeleverd aan de overmacht van de Deltatechnologie. 

Daarmee is overigens niet gezegd dat de strijd tegen de natuur definitief geslecht is. Wie de door de klimaatsverandering veroorzaakte stijging van de zeespiegel in ogenschouw neemt, zal zich mogelijk enigszins verontrust afvragen of de natuur zich aan het voorbereiden is op een revanche. Voor wie door deze vraag wordt gekweld, kan het misschien een troost zijn te bedenken dat het meest sublieme deel van de Zeeuwse leeuw zich onder de waterspiegel bevindt.

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Vanwege de transitie naar Joomla 5 en de JA Teline V Magazine template is deze website voorlopig onder constructie. De meer dan duizend items die betrekking hebben op mijn publicaties, lezingen en media-optredens zijn weliswaar nog steeds allemaal te raadplegen, maar bij een deel (veelal oudere) items moeten tekst, afbeeldingen en/of audiovisuele clips opnieuw of alsnog worden toegevoegd. Klik voor details over de opbouw van deze website en het gebruik van de nieuwe database annex zoekmachine de LEES MEER button.

Nieuwe druk Kunstmatig van Nature: juni 2024.

Vanaf de derde druk verschijnt Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 bij Uitgeverij Boom. Delen van dit boek behoren tot de VWO eindexamenstof Filosofie  2024 t/m 2028, die de vraag naar de mens in relatie tot wetenschap en techniek als thema heeft.

Onlangs verschenen

Boek van de dag

Doorzoek deze website

Contactinformatie