Jos de Mul. Noble vs. Dawkins. DNA is geen program van het concert des levens Vrij Nederland #13, 2 april, 2016, 77-81.

In The Music of Life. Biology Beyond the Genes zet de befaamde Oxford fysioloog en systeembioloog Denis Noble een frontale aanval in op The Selfish Gene van zijn Oxford-collega en oud-student Richard Dawkins, een boek dat 40 jaar na zijn publicatie de gemoederen nog altijd verhit houdt. Jos de Mul, die de deze maand verschenen Nederlandse vertaling van Nobles boek heeft voorzien van een uitgebreide inleiding en nabeschouwing, gaat in op de controverse tussen Noble en Dawkins, die in laatste instantie handelt over de vraag wat het betekent om mens te zijn.

Jos de Mul

Dit jaar is het 40 jaar geleden dat Richard Dawkins boek The Selfish Gene – in het Nederlands verschenen onder de titel Onze zelfzuchtige genen. Over evolutie, agressie en eigenbelang - werd gepubliceerd. Van deze bijbel van het ‘orthodox neodarwinisme’ (Dawkins’eigen woorden in de tweede druk uit 1989) gingen niet minder dan 1 miljoen exemplaren over de toonbank, in meer dan 25 talen. Waarschijnlijk is er sinds Darwins The Origin of Species (1859) geen ander biologieboek gepubliceerd dat zo’n enorme invloed heeft uitgeoefend op zowel het mensbeeld van het grote publiek als op het wetenschappelijk onderzoek, niet alleen in de levenswetenschappen, maar ook in de sociale en de geesteswetenschappen. Het is een bijzonder radicaal boek dat met zijn briljant geformuleerde boodschap -  dat organismen niet veel meer zijn dan tijdelijke voertuigen van onsterfelijke genen - een reductionistisch, deterministisch en in laatste instantie nihilistisch mensbeeld tot uitdrukking brengt.

Gencentrisme

Behalve veel navolging heeft The Selfish Gene ook veel weerstand opgeroepen en vandaag de dag is het boek nog even controversieel als bij zijn verschijning in 1976. Waar zoöloog Matt Ridley in zijn terugblik op het boek in het gezaghebbende tijdschrift Nature (28 januari.j.l.) stelt dat Dawkins gencentrische opvatting van de evolutie in de wereld van de biologie inmiddels algemeen is geaccepteerd en dat de alternatieve verklaringen - voortbrengselen van ‘lazy thinking of the 1960s’ - inmiddels iedere betekenis hebben verloren, daar argumenteert wetenschapshistoricus Nathaniel Comfort in hetzelfde Nature (10 september j.l.) dat Dawkins’ boek vrijwel geheel is achterhaald door de recente ontwikkelingen in de genetica. Wat Comfort vooral stoort is dat de zelfgenoegzame Dawkins de revolutionaire ontwikkelingen die de bijl hebben gezet aan het orthodoxe neodarwinisme, ook in zijn meest recente werk blijft veronachtzamen.

Wat de discussie rondom The Selfish Gene boeiend en belangrijk maakt, is dat het veel meer is dan een controverse over concurrerende biologische theorieën. Dawkins  gencentrisme – de idee dat het in de evolutie uitsluitend draait om de reproductie van zelfzuchtige genen – gaf zijn boek volgens critici ook een bedenkelijk politieke lading. Het zou in de tachtiger jaren niet alleen gediend hebben als een ideologische rechtvaardiging voor het greed is good thatcherisme, maar het zou ook hebben bijgedragen aan het in de biologische wetenschap opnieuw salonfähig maken van het ‘rasrealisme’, dat na de gruwelijke genetische experimenten van de nazi’s gedurende een aantal decennia volstrekt taboe was geweest. Bovendien maakte de The Selfish Gene met zijn nadruk op het blinde karakter van de evolutie felle kritieken los van de zijde van creationisten, wat Dawkins ertoe verleidde in boeken als The God Delusion (2006) een steeds militanter atheïsme te gaan uitdragen. Die strijd met de creationisten heeft er bovendien toe geleid dat Dawkins kritiek van andere biologen op zijn werk al snel percipieerde als een aanval in de rug. Nu misbruiken creationisten dergelijke kritiek inderdaad niet zelden om de evolutietheorie als zodanig verdacht te maken, wat er toe heeft geleid dat evolutiebiologen hun kritiek op Dawkins’ radicale neodarwinisme vaak binnenskamers houden.

Zo niet Denis Noble, die in zijn boek The Music of Life. Biology Beyond the Genes, waarvan de eerste editie in 2006 zowat gelijktijdig verscheen met de 30th anniversary edition van The Selfish Gene, frontaal de aanval inzette op Dawkins. Die vrijmoedigheid houdt waarschijnlijk samen met het feit dat Noble een relatieve buitenstaander is op het gebied van evolutietheorie en genetica. Noble was ten tijde van de publicatie van het boek (emeritus) hoogleraar cardiovasculaire fysiologie aan de Oxford University en had grote faam verworven met computersimulaties van het hart. Daarnaast geldt hij als een van de grondleggers van de systeembiologie. Pikant daarbij was dat het mikpunt van zijn aanval een oud-student en Oxford-collega was.  Dawkins studeerde in de jaren zestig biologie aan het Balliol College waar de vijf jaar oudere Noble, die als promovendus reeds naam gemaakt had met publicaties in Nature, in 1963 tot lecturer was benoemd. Tot aan zijn emeritaat in 2008 was Dawkins Professor for Public Understanding of Science aan diezelfde Oxford University.

Giraffen, muizen en genen

Om de portee van de strijd tussen Noble en Dawkins te begrijpen, dienen we die te plaatsen tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de moderne evolutieleer. Waar het denken over de natuur er onder invloed van het christendom nog tot ver in de achttiende eeuw van uitging dat de biologische soorten vanaf de schepping ongewijzigd zijn gebleven, onderging het wereldbeeld in de negentiende een fundamentele historisering. Terwijl de achttiende-eeuwer Linnaeus, aan wie wij de classificatie van biologische soorten hebben te danken die nog altijd wordt gehanteerd, een nog overwegend statische opvatting had van de orde der natuur, ontwikkelde de Franse filosoof Lamarck in zijn Philosophie Zoologique als eerste een consistente evolutietheorie. Uitgangspunt was de gedachte dat alle organismen een levenskracht bezitten die hen aanzet tot steeds complexere organisatie. Daarbij veronderstelde Lamarck dat de organismen zich voortdurend aanpassen aan de wisselende omstandigheden. Organen worden versterkt of verdwijnen naarmate ze intensiever worden gebruikt en de aangeleerde eigenschappen worden overgedragen op de volgende generaties. Zo verklaarde hij de lange nek van de giraffe uit het voortdurend uitstrekken van de nek om bij de hoogste blaadjes te komen. Volgens Lamarck verliep de evolutie door dergelijke leerprocessen snel, schoksgewijs en doelgericht.

Darwin nam dat idee van Lamarck over, maar ontwikkelde in zijn boek The Origins of Species ook een complementaire theorie van de evolutie van het leven: de natuurlijke selectie. Deze theorie, door de filosoof Daniel Dennett het beste idee genoemd dat iemand ooit heeft gehad, stelt dat er in de natuur het aantal nakomelingen altijd groter is dan het aantal dat volwassen wordt en zich reproduceert. Bij de reproductie doen zich altijd kleine verschillen voor en volgens Darwin selecteert de natuur de individuen die het beste zijn aangepast aan de steeds veranderende omstandigheden. Anders dan lamarckiaanse evolutie verloopt de darwiniaanse zeer traag, gradueel en ongericht.

Aan de populariteit van Lamarcks theorie kwam abrupt een eind door even cru als simplistisch experiment van de Duitse bioloog Weismann. Hij hakte gedurende zes generaties de staarten af van een groot aantal muizen om te toetsen of ze deze ‘aangeleerde eigenschap’ zouden doorgeven aan het nageslacht en toen dat niet gebeurde, concludeerde hij dat Lamarcks theorie onjuist was. Volgens hem bewees het dat dat veranderingen in de lichaamscellen geen enkele invloed uitoefenen op de geslachtscellen. Deze zogenaamde Weismannbarrière zou een belangrijke inspiratiebron vormen voor het neodarwinisme.

Dat neodarwinisme was het resultaat van de combinatie van Darwins theorie van de natuurlijke selectie en de erfelijkheidswetten van Mendel. Darwin had weliswaar opgemerkt dat nakomelingen altijd onderlinge verschillen vertonen, maar hij kon niet verklaren hoe dat kwam. Mendel kwam er dankzij experimenten met het kweken van erwten achter dat erfelijke eigenschappen uit discrete eenheden bestaat - in 1909 door de Deense botanicus Johannsen genen gedoopt – en dat de overerving daarvan aan wiskundige wetten gehoorzaamt. Op basis van dat inzicht ontwikkelde zich in de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw de populatiegenetica die het darwinisme een wiskundige onderbouwing verschafte.

De als ‘moderne synthese’ aangeduide versmelting van evolutieleer en genetica kreeg in 1953 zijn bekroning in de ontdekking van het dna, een macromolecuul dat zich in iedere celkern bevindt en dat bij de mens uit niet minder dan drie miljard in vier varianten voorkomende bouwstenen bestaat. Ieder gen bestaat uit een specifieke reeksen van die bouwstenen, die – zo dachten de ontdekkers –het recept of het programma vormden voor de erfelijke eigenschappen van het organisme. Bij de reproductie wordt het dna overgedragen op het nageslacht (waarbij in geval van geslachtelijke voortplanting telkens een unieke mix van de eigenschappen van de ouders ontstaat). Ook kunnen er door sporadische kopieerfoutjes bij de reproductie van het genetisch materiaal nieuwe eigenschappen ontstaan. Deze mutaties spelen volgens de neodarwinisten een cruciale rol in de evolutie van het leven op aarde.

Behalve bij de overdracht van de genetische eigenschappen op het nageslacht speelt het dna ook een cruciale rol bij de productie – via een tussenstadium in de vorm van de stof rna -  van de ca. honderdduizend verschillende soorten eiwitten, die – onder meer als bouwstof,  brandstof, enzymen, hormonen en afweerstoffen – onontbeerlijk zijn voor het menselijk leven. Het idee daarbij was dat ieder gen codeert voor één specifiek eiwit en eigenschap. Francis Crick, één van de ontdekkers van het dna, formuleerde op basis daarvan ‘het centrale dogma’ van het neodarwinisme: genetische informatie kan uitsluitend worden overgedragen van dna via rna naar eiwitten, maar nooit andersom. Deze regel werd door veel neodarwinisten onder invloed van Weismann echter uitgelegd als zouden de eigenschappen van organismen uitsluitend via de genen kunnen worden overgeërfd en dat het organisme noch de omgeving veranderingen kunnen aanbrengen in het genoom.

Deze interpretatie van Cricks centrale dogma maakte de weg vrij voor de gencentrische benadering van de evolutie, die dankzij Dawkins’ bestseller The Selfish Gene vervolgens een enorme vlucht nam. Het gencentrisme vormde ook een belangrijke inspiratiebron voor het Humane Genome Project (1990-2003). Het is kaart brengen van alle genen zou niet alleen in staat stellen ziekten te kunnen voorspellen en genezen, maar het zou niet minder betekenen dan de ontcijfering van ‘het boek van het leven’.

Biologie voorbij de genen

Hoewel de snelheid waarmee het menselijk genoom door de samenwerking van wereldwijd opererende genetici zonder meer indrukwekkend is, was het resultaat toch in zekere zin teleurstellend. Dat het menselijk genoom geen 100.000 genen bevatte (zoals op basis van het aantal verschillende eiwitten was voorspeld) maar niet veel meer dan 20.000, betekende niet alleen een krenking van het narcisme van de menselijke soort (er zijn eencelligen die drie keer zoveel genen hebben als de mens!), maar het betekende ook het einde van het one gene, one function paradigma. De meeste genen werken, vaak met honderden of zelfs duizenden, samen in complexe netwerken. Het aantal mogelijke combinaties is zo hyperastronomisch groot (vele malen groter dan het aantal elementaire deeltjes in het universum), dat het besef postvatte dat het Human Genome Project niet zozeer het einde als wel een uiterst bescheiden begin van het genetisch onderzoek markeerde.

Wat ook al snel duidelijk werd was dat genen niet vanzelf tot expressie komen. Ze kunnen aan en uit worden gezet. Daarbij speelt de 98,5% van het dna dat niet uit genen bestaat, en dat eerder was afgedaan als evolutionair afval (junk dna), een cruciale rol. In het ‘postgenomische’ onderzoek bleken ook andere aannames van het neodarwinisme onhoudbaar. Mutaties blijken veel minder toevallig te zijn dan eerder aangenomen. Zowel de snelheid, de hoeveelheid als de locatie laat sterke fluctuaties zien. Zulke vormen van natuurlijke genetic engeneering doen zich bijvoorbeeld voor in het immuunsysteem, dat zich daardoor snel kan aanpassen aan de voortdurende mutaties van virussen die het organisme bedreigen.  Ook blijkt genetische verandering vaak helemaal niet gradueel te verlopen. Zo ontdekte Barbara McClintock al in 1951 dat grote stukken dna, die vaak meerdere genen omvatten, van de ene naar de andere locatie op het genoom worden getransponeerd. Voor de ontdekking van deze jumping genes, die onder invloed van het neodarwinistische paradigma lange tijd werd veronachtzaamd, werd haar in 1983 de Nobelprijs toegekend. Deze ontdekkingen vestigden de aandacht weer op de door Lamarck opgemerkte zelforganisatie van het organisme.

Zo mogelijk nog spectaculairder was de rehabilitatie van Lamarcks idee van de overerving van aangeleerde eigenschappen in de epigenetica (de tak van de genetica die de invloed van processen buiten de celkern op de erfelijkheid bestudeert). Erfelijkheid blijkt zich niet te beperken tot het dna, maar ook stoffen buiten de celkern en gedrag blijken overerfbaar te kunnen zijn. Zo toonde de Chinese onderzoeksgroep van Sun in Wuhan aan dat wanneer het dna van een karper in de bevruchte maar van dna ontdane eicel van een goudvis wordt geplaatst, het resultaat een hybride is, die zowel eigenschappen van de karper als de goudvis heeft. En de onderzoeksgroep van Feig liet zien dat muizen die gedurende hun adolescentie in een stimulusrijkere omgeving opgroeiden dan een controlegroep, niet alleen zelf beter presenteerden in geheugenopdrachten (wat niet verwondert), maar dat dit leereffect ook de daaropvolgende generaties aanhield, ook wanneer die generaties niet in een stimulusrijke omgeving opgroeiden. Experimenten met de kleine worm C-elegans lieten zien dat dergelijke lamarckiaanse leereffecten wel 100 generaties kunnen standhouden.

Wat deze experimenten ons leren is dat het hele onderscheid tussen nature en nurture problematisch is. Het is niet zozeer een kwestie van ‘allebei een beetje’, maar de genoemde experimenten laten zien dat de aangeleerde eigenschappen (zoals Lamarck vermoedde) zelf kunnen worden overgeërfd. Dat zouden de politieke partijen bij het opstellen van hun programma’s voor de volgende verkiezingen in de oren moeten knopen: het suggereert immers dat investeringen in het onderwijs niet alleen goed zijn voor de huidige generatie, maar ook ten goede komen aan de komende generaties.

De muziek van het leven

Wat genoemde ontwikkelingen leren, zo stelt Denis Noble in The Music of Life. Biology Beyond the Gene, is dat het gencentrische beeld dat Dawkins met zijn metafoor van de zelfzuchtige genen van erfelijkheid en evolutie schetst, op zijn best eenzijdig is. Noble brengt daartegen de metafoor van ‘de muziek van het leven’ in stelling. Net zo min als je muziek kunt reduceren tot de noten op papier, kun je het leven reduceren tot de code van het dna. Dat zou net zo onzinnig zijn als stellen dat een symfonie van Beethoven wordt veroorzaakt door de partituur. Muziek is slechts mogelijk door een samenspel van componist, de partituur, de musici, hun instrumenten en de dirigent. Op vergelijkbare wijze het leven slechts mogelijk door een samenspel van genen, eiwitten, weefsels, organen en de omgeving. Nu zijn metaforen niet louter ornamentaal. Ze richten de aandacht op specifieke aspecten van de werkelijkheid en ze sturen het onderzoek. Ze bovendien retorische munitie. De muziekmetafoor stelt Noble niet alleen in staat de samenhang van de genoemde levenselementen uit te leggen, maar ook om te laten zien waarom Dawkins’ reductionistisch determinisme te kort schiet.

Het hele idee dat de genen het recept of het programma van het leven bevatten, is volgens Noble absurd. dna kan niets op zichzelf doen. We dienen het eerder dan als een recept of programma te begrijpen als een database die door de weefsels en organen wordt gebruikt om de eiwitten aan te maken die ze nodig hebben. Wij zijn niet zozeer de tijdelijke voertuigen van de genen, de genen zijn veeleer de dwangarbeiders van het organisme. Daarbij zet Noble tegen Dawkins reductionisme het begrip ‘neerwaartse veroorzaking’ in.  Waar bij Dawkins de pijl van de causaliteit slechts één richting uitwijst (van genen via eiwitten, cellen, weefsels en organen naar het organisme als geheel), daar richt Nobles metafoor de aandacht op de vele feedbackmechanismen in het organisme, die van bovenaf de lagere niveaus van organisatie aansturen. De dirigent van de muziek van het leven is daarbij overigens niet een specifiek instantie binnen het organisme (zoals de dirigent van het symfonieorkest dat is), maar veeleer het netwerk als geheel. In dat opzicht lijkt een organisme meer op een groep jazzmusici die ook zonder dirigent welluidende muziek voortbrengt.

Bij zijn bespreking van de componist waakt Noble ervoor niet in creationistisch vaarwater te belanden. De rol van de componist is niet weggelegd voor een schepper die buiten of boven de natuur staat, maar is het proces van evolutie zelf, waarbij geldt dat de evolutie ‘nog blinder is dan Beethoven doof was’. De metafoor van de muziek van het leven stelt Noble evenwel in staat een alternatief te bieden voor de deterministische implicaties van The Selfish Gene. Als individu zijn we geen louter speelbal van de processen die zich diep in onze cellen afspelen. Dankzij het mechanisme van neerwaartse veroorzaking kunnen we ons leven als handelingsbekwame individuen leiden. Ook hier geldt dat er geen allesbepalende dirigent is (het autonome, zelfbewuste subject waarvan moderne filosofen als Descartes en Kant droomden), maar dat we afhankelijk zijn van het samenspel van alle elementen van het netwerk. Met kapotte instrumenten of organen klinkt de muziek van het leven vals of valt zij zelfs stil. Maar voor het zover is kent het leven gelukkig ook momenten waarop het ‘uit de pan swingt’ en ons met levenslust vervult.

Nobles The Music of Life biedt zo een krachtig antidotum tegen Dawkins nihilisme. Weliswaar schrijft Dawkins op de laatste bladzijde van The Selfish Gene dat de mens als enige wezen in opstand kan komen tegen de zelfzuchtige genen, maar hoe dat mogelijk zou zijn in het licht van het reductionistisch determinisme dat de voorafgaande tweehonderd pagina’s van zijn boek doordesemt, blijft volkomen onopgehelderd.

Die geruststellende bezwering heeft Dawkins’ lezers in ieder geval niet bereikt. Ik moest daaraan denken toen ik, ten tijde van het schrijven van het nawoord voor de vertaling van Nobles boek, het interview las dat Joost Zwagerman vier dagen voor zijn zelfgekozen dood aan een journalist van HP De Tijd had gegeven. In dat interview gaat hij uitgebreid in op het thema zelfmoord. Met verwijzing van een uitspraak van Nietzsche vertelt hij dat de gedachte aan zelfmoord hem lange tijd troost had geboden op kwade momenten in zijn leven. Maar dat troostrijke karakter verdween toen zijn vader een poging ondernam zich van het leven te beroven. Vanaf dat moment  stond zijn leven in het teken van de vrees dat hijzelf en zijn kinderen en toekomstige klein- en achterkleinkinderen genetisch voorbestemd zouden zijn om zelfmoord te plegen. Natuurlijk wil ik niet beweren dat het neodarwinistische mensbeeld Zwagerman tot zelfmoord heeft gedreven. Het mislukken van zijn huwelijk, het feit dat bij hem de ongeneeslijke en veel ongemak en pijn veroorzakende ziekte van Bechterew was gediagnosticeerd en zijn terugkerende depressies zullen ongetwijfeld ook een belangrijke rol hebben gespeeld. Ook hier geldt dat het in het leven altijd om een samenspel van elementen gaat. Maar dat de genetische predestinatieleer die door boeken als The Selfish Gene  wordt verspreid daarin een rol in heeft gespeeld, lijkt mij zeer waarschijnlijk.

Voor wie het leven lief heeft, biedt de aubade aan het leven die Noble de lezer in De muziek van het leven ten gehore brengt, in ieder geval heel wat meer houvast.

 

 

 

 

Jos de Mul. Waarom we robots zo vrezen. Trouw.  Zaterdag 19 september, 2015. Letter & Geest, 4-7.

Hoe mooier en slimmer robots zijn, des te groter de existentiële angst die ze bij ons oproepen. Ze krenken ons narcisme, zo laten recente films  krachtig zien. Maar is dat terecht?

Robots hebben wat beeldvorming betreft een belabberd jaar achter de rug. Oxford University voorspelde dat robots binnen twintig jaar 50 procent van de huidige banen zullen inpikken. In juli waarschuwden wetenschappers voor de ontwikkeling van ‘vliegende robots’, autonome drones, die zonder menselijke aansturing een doelwit selecteren en uitschakelen. En ook de vrees van de beroemde natuurkundige Stephan Hawking dat superieure kunstmatige intelligenties wel eens een einde zouden kunnen betekenen voor het menselijk ras, haalde de voorpagina’s.

Jos de Mul. Overweldigd door een nieuw soort natuur. Vrij Nederland. 11 november 2015, 79-81.

Wat doordringt ons meer van onze eigen nietigheid dan de informatietechnologie? Filosoof Jos de Mul verbindt ‘het sublieme’, vroeger voorbehouden aan adembenemende ervaringen van natuurlijke verschijnselen met een heilige uitstraling, aan de ongemakkelijke vragen die nieuwe technologieën met zich meebrengen.

De een wat vaker dan de ander, maar iedereen maakt in zijn leven wel eens een uitzonderlijke gebeurtenis mee, iets dat je voor een moment boven de werkelijkheid van alledag verheft. De aanleiding kan heel verschillend zijn. Een adembenemend uitzicht dat zich plotsklaps voor je ogen ontrolt, een muziekstuk dat je diep van binnen raakt, een plotselinge verliefdheid die je leven op zijn kop zet. Dergelijke ervaringen worden wel subliem genoemd. Ze hebben betrekking op zaken die ons op een of andere wijze door hun grootsheid overweldigen. Dat overweldigende onderscheidt ze van alledaagse schoonheidservaringen. Het sublieme is de stiefzuster van het schone. Het is schoonheid met een twist, omdat de bewondering vermengd is met het onbehaaglijke gevoel dat we de ervaring niet in de hand hebben. Hoewel het sublieme zich op uiteenlopende terreinen kan voordoen, is het traditioneel vooral verbonden met de overmacht van de natuur. In de afgelopen eeuw heeft het sublieme echter een nieuw domicilie gekozen; het heeft zich genesteld in de technologieën die onlosmakelijk verbonden zijn met ons alledaagse leven. Maar naarmate de technologie steeds meer in het teken komt te staan van onvoorspelbare en onbeheersbare computeralgoritmen, lijkt het technologisch sublieme opnieuw het karakter van een overmachtige natuur aan te nemen. Een nieuw soort natuur, dat wel. En dat roept ongemakkelijke vragen op.

Kleine geschiedenis van een groot begrip

 Als we het technologisch sublieme van onze huidige cultuur willen begrijpen, is het goed een moment stil te staan bij de geschiedenis van dit begrip. Hoewel het woord ‘subliem’ pas in de veertiende eeuw voor het eerst opduikt in de Europese talen, reiken de wortels ervan veel verder terug in de geschiedenis. Het gaat via het Latijnse sublimis (letterlijk: hoog in de lucht) terug op het Griekse upsous. De oudst bekende tekst waarin dit woord in de titel voorkomt, is het uit de eerste eeuw daterende Peri upsous (Over het sublieme). De auteur, Longinus, bespreekt daarin allerlei voorbeelden van sublieme literatuur. Het gaat dan veelal over grootse en verheven zaken die zijn verbonden met heftige emoties. In het bijzonder het sublieme landschap raakt aan het goddelijke: ‘De natuur plant in onze ziel de onoverwinnelijke liefde voor al wat verheven is en heiliger dan wijzelf.’

Toch zou het tot zeventiende en achttiende eeuw duren voordat het sublieme een ware zegetocht zou beginnen door de Europese cultuurgeschiedenis. In de periode tussen de barok en de Romantiek groeit het niet alleen uit tot het kernbegrip van de moderne esthetica en kunstfilosofie, maar ontpopt het zich tevens tot een belangrijke ethische en metafysische notie.

Het moderne sublieme wordt, net als bij Longinus, vooral verbonden met natuurlijke verschijnselen die een bovennatuurlijke of zelfs heilige uitstraling hebben, zoals hooggebergten, stormachtige oceanen en de nachtelijke sterrenhemel (het type schilderijen waar de romantische schilder Caspar David Friedrich beroemd mee werd). Vandaar dat het sublieme in het Nederlands ook wel wordt aangeduid als het verhevene (en in het Duits als het Erhabene). Dat duidt niet zozeer op een terugkeer naar een voormodern religieus wereldbeeld, maar is veeleer een poging het heilige in het alledaagse te herontdekken. Of zoals de Duitse romanticus Novalis het uitdrukt: ‘Door aan het gewone een hoge betekenis, aan het alledaagse een geheimzinnig aanzien, aan het bekende de waardigheid van het onbekende, aan het eindige de schijn van het oneindige te geven, romantiseer ik het. Omgekeerd geldt de operatie voor het hogere, onbekende, mystieke, oneindige... het krijgt een gewone uitdrukking.’

Wat daarbij opvalt, is dat het moderne sublieme in scherp contrast wordt geplaatst met het schone. Mooie dingen – een schitterende zonsopgang, welluidende muziek, een welgevormd lichaam – verschaffen ons een aangenaam gevoel. Dergelijke ervaringen voeden onze hoop dat we in een harmonieuze en doelmatige wereld kunnen leven. Het sublieme, daarentegen, is verbonden met ervaringen die door hun grenzeloze, excessieve of chaotische karakter deze hoop ondermijnen.

De filosoof Immanuel Kant onderscheidt daarbij twee vormen van het sublieme. Het mathematisch sublieme wordt in onze geest opgeroepen door het onmetelijk grote, door zaken die onze verbeelding en verstand overstijgen, zoals de sterrenhemel. Het dynamisch sublieme daarentegen, confronteert ons met overweldigende natuurkrachten zoals vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami’s. Beide vormen van sublieme ervaring doordringen ons van onze eigen nietigheid.

Toch is de ervaring van het moderne sublieme niet zonder meer negatief. Hoewel het onmetelijk grote en potentieel vernietigende gevoelens van vrees en angst kan oproepen, is het op veilige afstand contempleren van het sublieme (zoals dat bijvoorbeeld gebeurt wanneer we in een museum een schilderij van een stormachtige zee bewonderen) tegelijkertijd een aangename ervaring. De ervaring van het sublieme is daarmee uiterst ambivalent. Het sublieme roept zowel bewondering als huiver in ons op, het trekt ons aan en stoot ons af. De tegengestelde gevoelens versmelten – zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt bij het kijken naar een horrorfilm – tot één enkele ambigue ervaring. Dat weerspiegelt zich in de vaak paradoxale definities die van het sublieme worden gegeven. Het sublieme is ‘a pleasure mingled with horror’ (John Dennis), ‘a delightful terror’ (Edmund Burke), ‘negative Lust’ (Kant).

De dichter-filosoof Friedrich Schiller zet nog een stap verder op de ladder van het unheimliche door het sublieme buiten de veilige cocon van de kunst te plaatsen. Hij onderscheidt daartoe de theoretische reflectie op het sublieme van de praktische confrontatie ermee. Volgens Schiller kunnen we het sublieme pas werkelijk ervaren wanneer we strijdend tegen een overmachtige natuur of vijand ten onder gaan: Groß kann man sich im Glück, erhaben nur im Unglück zeigen (Men kan groot zijn in tijden van voorspoed, maar verheven slechts in tijden van ongeluk). Met deze transformatie van de betekenis van het sublieme van een relatief veilige reflectie op het onmetelijke tot een potentieel vernietigende praktijk, plaveit Schiller de weg die voert naar de bij uitstek moderne ervaring van het technologisch sublieme. 

Van natuur naar technologie

 

Vanaf het midden van de negentiende eeuw tot op heden zien we dat de ambigue ervaring van het sublieme langzaam verschuift van de natuur naar de technologie. Die verschuiving hangt nauw samen met de spectaculaire groei van de moderne wetenschap en technologie en de daarmee verbonden secularisatie. Een van de gevolgen daarvan is een fundamentele onttovering van de natuur. In plaats van de zetel van het heilige wordt deze in toenemende mate een object van technologische beheersing. De natuur noopt nu vooraleerst tot technisch ingrijpen. En goddelijk bestuur wordt mensenwerk.

In zijn boek American Technological Sublime (1994) laat David Nye zien hoe de ervaring van het sublieme in de Verenigde Staten, traditioneel verbonden met natuurverschijnselen als de Grand Canyon, gedurende de twintigste eeuw werd gecomplementeerd en uiteindelijk overvleugeld door het technologisch sublieme: de sublimiteit van de wolkenkrabber, de metropolis, de automobiliteit, de kernenergie, de lucht- en ruimtevaart.

Maar van alle twintigste-eeuwse technologie lijkt de computer – door Turing niet ten onrechte de universele machine genoemd, omdat hij iedere denkbare machine kan simuleren – de moeder van alle sublieme technologieën. In een wereld waarin de computer de meest dominante technologie is geworden, wordt alles – van de moleculen waaruit we zijn opgebouwd tot aan onze intiemste gedachten – getransformeerd tot een relationele database, een collectie van elementen die op alle denkbare manieren kunnen worden gerecombineerd.

Ook hier laten zich twee vormen van het sublieme onderscheiden. Het mathematisch sublieme verschijnt in het tijdvak van de computer in de vorm van combinatorische explosies en multiversa. Een fascinerend voorbeeld daarvan werd in 1944 bedacht door de Argentijnse schrijver Jorge Louis Borges in zijn verhaal ‘De bibliotheek van Babel’. Die denkbeeldige bibliotheek bevat alle mogelijke boeken van 410 bladzijden die gemaakt kunnen worden door de letters van het alfabet telkens anders te recombineren. Dat aantal is hyper-astronomisch, vergeleken waarbij het aantal atomen in het universum verwaarloosbaar klein is (zie vn.nl/babel).

Inmiddels is het informatietechnologisch sublieme de literaire verbeelding voorbij. Zo zien we bijvoorbeeld in het onderzoek naar het menselijk genoom – een database van ca. 20.000 genen, die bestaan uit miljoenen ‘letters’ (de vier verschillende moleculen waaruit het dna is opgebouwd) – vergelijkbare combinatorische explosies optreden. Daar wordt gewerkt met spreadsheets met tot wel 10 miljoen kolommen met de ‘letters’ van de genetische code, en honderdduizenden rijen met de verschillende genomen van individuen die hun dna hebben afgestaan. De verwachting is dat het genomics onderzoek in 2025 jaarlijks 1.000.000.000.000.000.000.000 letters aan code in kaart zal brengen, een tekstsliert die je tienduizend keer om ons zonnestelsel kunt winden. Wie zich daar een voorstelling van probeert te maken, beseft dat de term Big Data als een eufemisme moet worden beschouwd. De jacht op het technologisch sublieme blijft bovendien niet beperkt tot onze genen; alle aspecten van het menselijk leven – van ons koop-, stem- en opvoedingsgedrag tot aan onze financiële transacties en bewegingen door de publieke ruimte – worden opgeslagen in een wereldwijd netwerk van datacentra. Overheden en multinationals als Google en Facebook trachten door middel van datamining en profiling betekenisvolle patronen in deze gigantische datawolk te ontdekken. Dankzij de slimme algoritmen van deze ‘datascope’ – microscoop en telescoop ineen – kunnen zij dieper in ons leven en onze samenleving kijken dan ooit tevoren.

Net zoals het natuurlijke sublieme, heeft ook het informatietechnologisch sublieme een heilig aura. De datascope belooft ons goddelijke alwetendheid en voorzienigheid. Hij zal ons niet alleen in staat stellen patronen te onthullen die de individuele geest verre overstijgen, maar het ook mogelijk maken ons toekomstig koopgedrag, de ziekten die we zullen krijgen en de criminele activiteiten die we gaan ondernemen te voorspellen en waar nodig te corrigeren. Hier past slechts religieuze eerbied. Dat lijkt althans de geestestoestand te zijn van de journalist die onlangs in de wetenschapsbijlage van de Volkskrant over Big Data en genomics schreef: ‘Hier ligt vast wat we zijn en nog kunnen worden; hier ligt de belofte van ons nageslacht, maar ook de erfenis van onze voorouders.’ 

Natuur 2.0

De vraag is evenwel of dit dataïstische enthousiasme niet voorbijgaat aan de dynamische dimensie die het technologisch sublieme ook aankleeft. En die blijkt ook hier nogal unheimlich! Waar de ‘oude natuur’ in toenemende mate wordt gecontroleerd door de technologie en tot een culturele categorie is geworden (heel Nederland is inmiddels een cultuurlandschap), daar wordt onze informatietechnologische omgeving – van de genetisch gerecombineerde hybriden tot aan de onbeheersbare financiële algoritmen waarin de bancaire wereld grossiert – zo complex en onvoorspelbaar, dat we deze in toenemende mate als een van ons onafhankelijk en overmachtige kracht gaan beschouwen. De wondere wereld van de informatietechnologie lijkt zich te ontpoppen als een ‘natuur 2.0’ met een eigen intentionaliteit en agenda (zie vn.nl/nextnature).

Net zoals het heilige in premoderne tijden heeft ook de informatietechnologie een Januskop: zij belichaamt zowel onze onstilbare hoop op heil (van de productie van brandstof en voedsel voor de nog immer groeiende wereldbevolking en de genezing van ziekten tot aan de verwerkelijking van het transhumanistische verlangen naar onsterfelijkheid), als onze diepste angsten voor een overmachtige technologie. Zo waarschuwde de beroemde natuurkundige Stephen Hawking onlangs dat superieure kunstmatige intelligenties wel eens het einde zouden kunnen betekenen voor het menselijke ras.

In zijn dynamische vorm confronteert het informatietechnologisch sublieme ons met andere woorden met onze nietigheid 2.0: het gaat niet alleen meer om onze individuele sterfelijkheid, maar om de uitsterfelijkheid van de menselijke soort. En dat roept unheimliche vragen op. Moeten we niet uit alle macht proberen dit noodlot af te wenden en onze technologische hybris afwerpen? Of is het ons lot het informatietechnologische sublieme in blinde hoop te omarmen, iets wat we immers altijd al gedaan hebben sinds de god Prometheus ons de techniek schonk? De mens is, om de pregnante definitie van de filosoof Helmuth Plessner te gebruiken, van nature kunstmatig. Technisch handelen is deel van de menselijke natuur en daarom is het mensonmogelijk niet-technisch te zijn. En misschien ligt in de affirmatie van het technologisch sublieme wel onze hoogste bestemming. Gaan immers niet, zoals Nietzsche het uitdrukt, alle grote dingen door hun eigen toedoen te gronde? Zelfoverstijging als ethisch imperatief. Of zoals Ronald Dworkin het formuleert: ‘We moeten niet weglopen voor de nieuwe verantwoordelijkheden en we moeten doen wat wij als stervelingen sinds de dagen van Prometheus steeds gedaan hebben: spelen met vuur en de consequenties daarvan aanvaarden. Het alternatief is lafheid in het aangezicht van het onbekende.’ Subliemer kan het niet worden. 

Jos de Mul is hoogleraar Wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is auteur van onder meer De domesticatie van het noodlot. De wedergeboorte van de tragedie uit de geest van de technologie  (Lemniscaat, 4de druk 2014) en Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 (Lemniscaat, 2014; vanaf derde druk: Boom, 2024).

Jos de Mul. Hoe de overheid vertrouwen verspeelt - en kan heroveren. Trouw, Letter & Geest, 4 juli 2015, 4-7.

Online winkelen, vakantie boeken: we gebruiken massaal internet. Maar  de helft van de Nederlanders vertrouwt de ICT-systemen van de overheid niet erg, stelde de Nationale ombudsman in 2013 vast. Toch wil het kabinet dat we over twee jaar allemaal onze zaken met die overheid via internet regelen. 

Waar komt het wantrouwen tegen de overheid vandaan? En wat kan de overheid daartegen doen?

Jos de Mul. Terug naar de natuur? Nee, bedankt. Trouw. Letter en Geest. Zaterdag 2 mei, 2015, 4-7.

De Vereniging Natuurmonumenten, die op 22 april j.l. precies 110 jaar bestond, hield ter gelegenheid daarvan in Amersfoort een voorjaarsforum over natuurinnovatie onder de prikkelende titel ‘Technologie, natuurlijk’. Jos de Mul was een van de sprekers op dit forum. De volgende tekst is een ingekorte versie van zijn lezing.

Niet terug, maar vooruit naar de natuur!

En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant. De dichter Bloem zat er, domweg gelukkig in de Dapperstraat,  niet echt mee, maar veel Nederlanders wel. De Vereniging Natuurmonumenten driekwart miljoen leden - daar kunnen politieke partijen slechts van dromen.

De vereniging beweert dat de natuur ernstig wordt bedreigd. We lezen op de website: “In een dichtbevolkt land is natuur extra kwetsbaar. Daarom beschermt Natuurmonumenten natuurgebieden, waardevolle landschappen en cultureel erfgoed. Overal in Nederland. Voor iedereen. Die natuur stellen we veilig tot in de eeuwigheid door natuur aan te kopen, te beheren en toegankelijk te maken voor iedereen.” 

Mooi. Maar wat zijn precies die natuurgebieden, welke landschappen zijn het waard behouden te worden, en wat maakt een natuurgebied tot cultureel erfgoed?

Jos de Mul, Die robot gaat ons krenken. Trouw, 5 april 2014, Letter en Geest, 4-8.

Dit artikel is is het derde en laatste in een serie over filosofie en techniek (zie ook Letter&Geest 25/1 en 1/3). Deze week verscheen Jos de Muls Essay voor de Maand van de Filosofie: Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0.

Schoorvoetend maakt de androïde robot zijn entree in de publieke en private ruimte, waar hij mee gaat doen aan het menselijk verkeer. Vooralsnog gebeurt dat vooral in landen als Japan, waar zulke robots die op mensen lijken worden ingezet voor zorgfuncties of als gidsen op drukke trein- en metrostations. Ook in de vermaaksindustrie draaien ze mee. Zoek Miim op YouTube en zie haar zingen met een 'meidengroep', dansen op een expositie en als mannequin bruidsmode showen.

De uiterlijke gelijkenis met mensen is opmerkelijk. Toch zul je ze door hun houterige gedag en beperkte handelingsrepertoire niet snel voor een echt mens verslijten. Maar door de snelle ontwikkelingen in de robotica roepen ze wel talloze vragen op. Krijgen robots ooit bewustzijn en emoties? En een vrije wil? Hoe kom je erachter of je met een bewuste robot van doen heb of slechts met gesimuleerde emoties en wilsbesluiten? Is vriendschap met een robot mogelijk? En seks ermee hebben, is dat verwerpelijk? Gaan robots ons overvleugelen, vernietigen zelfs? En waarin verschillen wij eigenlijk van robots?

Jos de Mul, Sociale media, China’s nieuwe front. Trouw, 24 november 2012, Letter en Geest, 16-19.

ESSAY Oppositie was makkelijker te onderdrukken toen er nog geen internet of mobieltjes waren. Maar in China zijn critici van de overheid niet de enigen die de nieuwe media gebruiken. Ook de staat komt op ideeën.

De nachtelijke autorit van Zhengzhou Airport naar Kaifeng voert langs een eindeloze serie bouwprojecten. Zover het oog reikt tekenen de fel verlichte torenflats in aanbouw zich af tegen de donkere hemel. Hier wordt dag en nacht gewerkt. Zhengzhou, de aan de Gele Rivier gelegen hoofdstad van de provincie Henan, is niet alleen de bakermat van de Chinese cultuur, maar tevens één van China's dertien nieuwe megalopoleis. Naar verwachting zal het inwonertal de komende acht jaar van drie naar twaalf miljoen groeien.

Gastheer Li Yong informeert tijdens de rit of ik moe ben. Door een defect aan de pilotenstoel van de aftandse Boeing 767 heeft de reis van New York via Amsterdam naar Zhengzhou 82 uur geduurd en heb ik de eerste dag van de conferentie aan de universiteit van Henan over literatuur en nieuwe media, mijn eigen openingslezing incluis, gemist. Ik heb betere dagen gekend. Maar moe zijn is niet echt een optie in het bedrijvige China.

Sinds Deng 'Shopping' in de jaren tachtig de economische liberalisering inzette, schieten industriële centra, nieuwe stadswijken en luxueuze winkelcentra als paddestoelen uit de grond en shopt een snel groeiende middenklasse een postmoderne lifestyle bij elkaar.China2150x232

Ook op cultureel gebied lijkt er sprake van wat de Chinese leiders aan de vooravond van het 18de nationale congres van de Communistische Partij trots aanduidden als 'de Grote Chinese Renaissance'. De Chinese kunstwereld getuigt inderdaad van een indrukwekkende vitaliteit. Waar de avantgardes van de jaren tachtig en negentig, zoals Political Pop en Cynisch Realisme, zich vooral richtten op Westerse verzamelaars en musea, is inmiddels een bloeiende, nationale kunstmarkt ontstaan. Toen ik begin september op uitnodiging van schilder Lu Yushung de opening van de overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Nationaal Kunstmuseum van China (NAMOC) in Peking bezocht, bleek dat een enorm mediaspektakel te zijn, waar celebrities, nouveaux riches en cameraploegen over elkaar heen buitelden. Na de opening werden de gasten naar het monumentale Beijing Hotel gevoerd, waar een flitsende modeshow aan ons voorbij trok. De extravagante, op de schilderijen van Lu geïnspireerde kleding die op de catwalk aan ons voorbijtrok, was ontworpen door de zuster van de schilder. Welkom in de wereld van 'het communisme met Chinese karaktertrekken'.

Jos de Mul, Sleutelen zullen we! Kunstmatig van nature 1: genetica. Trouw, 25 januari 2014, Letter en Geest, 4-8.

Dit voorjaar houdt de filosoof Jos de Mul drie lezingen die zijn gebaseerd op het door hem geschreven Essay voor de Maand van de Filosofie 2014, Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0. De lezingen handelen over de impact van genetica, neurotechnologie en robotica voor de toekomst van de mens, en worden na afloop in Trouw gepubliceerd. De eerste daarvan vond dinsdag 21 januari 2014  plaats in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht.

De twintigste eeuw was met de auto, het vliegtuig, de telefoon, de kerncentrale, de computer en de televisie de eeuw van de fysica. Wanneer we kijken naar de omvang en de snelheid van de ontwikkelingen in de genetica, dan heeft het er alle schijn van dat de eenentwintigste de eeuw die van de biotechnologie wordt. De ontwikkelingen op dat terrein zullen grote economische, maatschappelijke en ethische implicaties hebben.

In de afgelopen decennia is het DNA-onderzoek verschoven van de analoge wereld van de biologie naar de digitale wereld. Zo kunnen  computerprogramma’s als Biospice niet alleen simulaties maken van processen in bestaande cellen, ze kunnen ook het gedrag van gemodificeerde genen en genetische netwerken in silico (met behulp van een computersimulatie) analyseren en voorspellen. Wat programmeerbaar is, kunnen wetenschappers in veel gevallen ook in vitro (in de reageerbuis) en in vivo (in levende organismen) realiseren, door middel van genetische modificatie van bestaande organismen of de productie van synthetische organismen. Het onderzoek is de afgelopen jaren verschoven van het lezen naar het schrijven van de genetische code.

Jos de Mul, Niemand ontkomt aan de zwermgeest! Kunstmatig van nature 2: neurotica. Trouw, 1 maart 2014, Letter en Geest, 16-19.

Dit voorjaar houdt filosoof Jos de Mul drie lezingen, die opgenomen worden in zijn Essay voor de Maand van de Filosofie 2014,'Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0'. Dat verschijnt eind deze maand. De lezingen handelen over de gevolgen van genetica, neuro-technologie en robotica op de toekomst van de mens. Het essay op deze pagina's is een bewerkte versie van de tweede lezing, vorige week gehouden in debatcentrum Arminius in Rotterdam. De eerste lezing is verschenen in Letter & Geest va 25 januari. Volgende maand publiceren we ook een bewerking van de derde lezing ('Over hubots en echte mensen') die Jos de Mul geeft op 25 maart in de Radboud-universiteit in Nijmegen. Meer informatie op  www.ru.nl/soeterbeeckprogramma.

De spectaculaire groei van de laatste tien jaar is voorbij, maar het aantal gebruikers van sociale media is indrukwekkend. Facebook heeft in Nederland acht miljoen gebruikers, YouTube zeven, LinkedIn vier en Twitter drie miljoen. Voor de meeste Nederlanders zijn ze een deel van hun leven geworden.

Maar nu zwelt de kritiek aan. Sociale media zijn verslavend. Dat komt, schreven de Harvardpsychologen Tamir en Mitchell in 2012, doordat het onthullen van privé-informatie dezelfde genotcentra in de hersenen activeert als eten, het ontvangen van geld of het hebben van seks. Weliswaar geeft het plaatsen van een status update op Facebook niet hetzelfde plezier als een goede vrijpartij, maar als je er maar genoeg plaatst, kom je een heel eind. Dit verklaart ook waarom gebruikers, zelfs wanneer ze zich zorgen maken over het misbruik van persoonsgegevens op het internet, volharden in hun informatie-exhibitionisme.

Jos de Mul. Eliminatie Fortuyn onvermijdelijk? NRC Handelsblad. Opinie. 3 mei, 2012, p. 16.

Was de uitschakeling van de messiasfiguur Pim Fortuyn niet onvermijdelijk? Wie het verbod op discriminatie wil afschaffen, ruilt de politiek in voor de burgeroorlog, stelt Jos de Mul.

Op 6 mei 2012 zal het tien jaar geleden zijn dat Pim Fortuyn op brute wijze werd vermoord door milieuactivist Volkert van der Graaf. Vriend en vijand zijn het er over eens dat de 'Fortuyn-revolte' de Nederlandse politiek diepgaand heeft beïnvloed. Over de vraag wat die invloed precies is geweest en hoe we die dienen te waarderen, lopen de meningen echter sterk uiteen. Is het 'gedachtegoed van Pim' vooral gelegen in de inhoudelijke thema's die hij agendeerde (immigratie en integratie, islamisering, Nederlandse identiteit, criminaliteit, de kloof tussen politiek en burgers) of komt het veeleer tot uitdrukking in de populistische stijl waarmee Fortuyn politiek bedreef, en die de Nederlandse politiek sindsdien domineert?

Rotterdamlezing2150x232

Zo mogelijk nog minder overeenstemming over de vraag hoe we de spectaculaire politieke opkomst van Fortuyn moeten verklaren en waarderen. Gaf hij een stem gaf aan het ongenoegen dat door de politieke elite van het land decennialang was genegeerd? Was hij een 'nationale Pietje Bell' die straffeloos allerlei kattenkwaad mag uithalen omdat hij in de grond genomen een gouden hartje heeft? Of was het succes van de 'politieke dandy' Fortuyn een symptoom van de individualistische en hedonistische massacultuur die zich in de traditionele en nieuwe media breed maakt?

Een mogelijk antwoord op deze vragen is te vinden in Fortuyns messianistische beschouwingen in zijn boek De verweesde samenleving (1995). In dit - volgens de ondertitel - 'religieus-sociologische traktaat' bespreekt Fortuyn 'de destructie van de Wet van de vader'. Met die psychoanalytische formule doelt hij niet alleen op de secularisatie, die in de westerse cultuur, Nederland voorop, heeft geleid tot een ondermijning van religie en religieuze autoriteiten, maar ook op de ondermijning van politieke autoriteit, die volgens hem vooral sinds de door studentenprotest, feminisme en seksuele bevrijding gekenmerkte antiautoritaire jaren zestig zijn beslag heeft gekregen. Het is "de erfzonde van de babyboomers, mijn generatie dus". Volgens Fortuyn zijn de problemen waarmee de huidige samenleving kampt het gevolg van deze destructie van de Wet. We horen hier een echo van wat in de negentiende eeuw al werd voorspeld door Dostojevski en Nietzsche: als God dood is, is alles geoorloofd en komt de cultuur in de greep van het nihilisme. De samenleving, zo concludeert Fortuyn, "is er een geworden van wezen, zonder leiding, zonder geborgenheid, zonder doel".

News

This website is currently under (re)construction

Due to the transition to Joomla 5 and the JA Teline V Magazine template, this website is under construction for the time being. The more than a thousand items relating to my publications, lectures and media appearances can all still be consulted, but for some (mostly older) items, text, images and/or audiovisual clips still have to be re-added or added. For details about the structure of this website and the use of the new database and search engine, click the READ MORE button.

Nieuwe druk Kunstmatig van Nature: juni 2024.

Vanaf de derde druk verschijnt Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 bij Uitgeverij Boom. Delen van dit boek behoren tot de VWO eindexamenstof Filosofie  2024 t/m 2028, die de vraag naar de mens in relatie tot wetenschap en techniek als thema heeft.

Just published

Book of the day

Search this website

Contact information