Tragisch humanisme. Menselijke verantwoordelijkheid in het Symbioceen.
Hoe nietig we als mensheid ook zijn in het licht van de bijna 14 miljard jaar lange geschiedenis van het heelal, op aardse schaal heeft de mens zich flink laten gelden. De in Afrika ontstane moderne Homo sapiens heeft zich in naar evolutionaire maatstaven gemeten bijzonder korte tijd – in ongeveer 65.000 jaar – over de hele aardbol verspreid. Daarbij is de populatie van de Homo sapiens in de afgelopen tienduizend jaar naar schatting gegroeid van 4 miljoen tot 8 miljard mensen. Die toename was bovendien exponentieel. Alleen al gedurende mijn leven steeg het aantal mensen op aarde van 3 naar 8 miljard. En daarbij heeft de mens een zo’n grote voetafdruk op de aarde geplaatst, dat er nu zelfs een nieuw geologisch tijdvak naar hem wordt genoemd: het Antropoceen.
Gezien de ernst van de daarmee verbonden ecologische crises – opwarming, uitputting, vervuiling, extincties – is de menselijke uitsterfelijkheid van een theoretische mogelijkheid tot een urgent praktisch probleem geworden. Maar zoals dit het geval is bij onze individuele sterfelijkheid hebben we neiging langs deze mogelijkheid heen te leven of deze te ontkennen – een thema van recente films als White Noise (2022) en Don’t look up (2021) – of er ons ambivalent tegenover te verhouden. Bijvoorbeeld, zoals het onlangs verschenen wrr-rapport Betrokken burgers nog eens bevestigde, door als individu minder te willen vliegen, als universiteit de banden met de fossiele industrie te willen verbreken, of als samenleving de opwarming te willen beperken tot anderhalve graad, maar daar vervolgens niet of onvoldoende naar te handelen. Wellicht hangt dat samen, zo stelt René ten Bos in zijn boek Extinctie (2019), met het feit dat we ons het uitsterven van de mens niet kunnen voorstellen en dat het ons daarom niet echt raakt.
Hoe is dat mogelijk? Om die vraag te kunnen beantwoorden, dienen we nader in te gaan op de aard van de mens en wat die aard betekent voor de aarde.