Programma
13.30 uur inloop met koffie en thee
14.00 uur Welkom door mr. M.M. Steenbeek, voorzitter van de Lustrumcommissie
14.10 uur Prof.dr. René ten Bos, Descartes, een stevige correctie nodig?
14.45 uur Prof.dr. Jos de Mul, Voorbij het ontologisch egoïsme
15.20 uur Pauze
15.35 uur Dr. Ad Verbrugge, Heroveren wat verloren is gegaan?
16.10 uur Forumdiscussie door en met de sprekers
16.45 uur Slotwoord van de heer Steenbeek
Jos de Mul. Voorbij het ontologisch egoïsme. Bespiegelingen van een post-cartesiaans antropoloog
De invloed van Descartes op het beeld dat de moderne mens van zichzelf heeft is onmiskenbaar. Weliswaar kent het scherpe onderscheid dat Descartes maakt tussen lichaam en geest een lange geschiedenis (we vinden het reeds bij Griekse filosofen als Plato en in de christelijke traditie in de filosofie). Voor Descartes is de mens samengesteld uit twee radicaal gescheiden substanties: materie (die wordt gekenmerkt door uitgebreidheid) en geest (gekenmerkt door denken). Descartes ontkent niet dat lichaam en geest in de alledaagse ervaring als een eenheid worden ervaren, en op basis van zijn ontologisch dualisme veronderstelt hij dat er derhalve een wisselwerking tussen de twee substanties moet bestaan, maar hij kan niet verklaren hoe de geest – als zuiver denkend ding – het stoffelijke lichaam kan besturen.
Vanwege deze problematische consequentie hebben talloze latere filosofen het ontologisch dualisme van Descartes afgewezen. Als alternatief hebben zijn critici vaak een ontologisch monisme verdedigd, dat uitgaat van één substantie, materie óf geest, waarbij de andere substantie wordt afgeleid uit de ene. Idealisten als Hegel – daarmee op geseculariseerde wijze in de voetsporen van het christendom tredend – beschouwden de materiële wereld als een schepping van de Geest. Materialisten, zoals de negentiende en twintigste-eeuwse positivisten, zien daarentegen de geest als een product van materiële processen.
In de hedendaagse natuurwetenschappelijke menswetenschappen, zoals de neurosciences, is het materialisme onmiskenbaar dominant. Waar vroege neurowetenschappers als Sherrington, Eccles en Penfield nog vasthielden aan het ontologisch dualisme van lichaam en geest, daar proberen de meeste hedendaagse neurowetenschappers geest en bewustzijn te verklaren door materiële processen in het brein (kernachtig samengevat in de titel van Dick Swaabs boek Wij zijn ons brein).
Betekent dit dat de invloed van Descartes’ dualistische mensbeeld definitief is verdwenen uit de neurowetenschappen? Max Bennett en Peter Hacker beweren in hun Philosophical Foundations of Neuroscience (2003) dat dit allerminst het geval is. Weliswaar wijzen de meeste neurowetenschappers Descartes’substantie-dualisme (lichaam-geest) af ten gunste van een materialistische positie, maar zij houden volgens genoemde auteurs ongewild vast aan de dualistische structuur van Descartes’ denkwijze, door nu aan het brein de mentale predicaten toe te schrijven die Descartes voorheen aan de geest toeschreef. Daardoor verzeilen ze in een niet minder problematisch lichaam-brein dualisme.
In zijn lezing zal De Mul betogen dat het probleem van Descartes antropologie niet zozeer is gelegen in het lichaam-geestdualisme als zodanig, als wel in de ontologische fundamentalisering ervan. Tegenover het ontologisch dualisme zal hij een perspectivistisch dualisme verdedigen, volgens welke mensen de primaire psycho-fysische eenheid van het leven vanuit verschillende perspectieven kunnen ervaren. Op basis hiervan zal hij argumenteren dat Descartes’ probleem van de wisselwerking van lichaam en geest in feite een schijnprobleem is, dat het werkelijke probleem van Descartes’ filosofie – het ontologisch egoïsme dat het moderne denken zal gaan beheersen – aan het zicht onttrekt.